Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/169

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
147
HET HUWELIJK DER PLANTEN.

begint, zijn er in dezen eenige, meestal drie, kleine blaasjes voorhanden, die men kiemcellen noemt, en uit een van deze ligchaampjes moet na de bevruchting de toekomstige plant ontstaan. De trotsche eik, de meer dan honderd voet hooge palm, het zware bamboes, de stevig gedoornde cactus, het teedere grassprietje, het liefelijke viooltje, zij allen waren eens bij hunne vorming, dat weeke nietige kiemcelletje! Is eenmaal de weeke stuifmeelbuis tot de kiemcel in den kiemzak doorgedrongen, dan hecht zij zich aan deze vast, en zweet nu de bevruchtende stof door den wand van de cel heen (fig. 17 b. s.b.b.), evenals water, om een grof voorbeeld te noemen, door vloeipapier heen sijpelt. Men noemt dit verschijnsel, dat trouwens overal plaats heeft waar vochten van verschillende digtheid door een vliezig tusschenschot gescheiden zijn, endosmose.

Zoo als wij reeds gezegd hebben, is de bevruchtende stof eene taaije, korrelige vloeistof, en eene geringe hoeveelheid is er slechts van noodig om dat schijnbaar doode celletje tot een levend individu te vervormen. Het is dus noodig, dat er even zoo vele stuifmeelbuizen door het stijlkanaal gevoerd worden, als er eitjes in het vruchtbeginsel voorhanden zijn; dat gebeurt ook, doch altijd gaan er oneindig meer door, en dat wel om de eenvoudige reden, dat de natuur nooit karig te werk gaat, maar altijd in overvloed geeft. Even voor de bevruchting geraakt deze korrelige vloeistof in de buis in beweging; heeft dit plaats gehad dan stolt zij, wordt kruimelig en verdwijnt met de nu afstervende stuifmeelbuis.

Is de kiemcel in het plantenei bevrucht, dan zet zij zich tot een grooter ligchaampje uit; dit grooter wordend individu is de nieuwe kiem en kan onder anderen zeer duidelijk gezien worden in boonen, amandels, eikels, enz, en wel tusschen de twee helften van deze zaden, als een klein puntje. Dit puntje is niets anders dan het aanstaande plantje, en wonder is het voorwaar, dat in die kiem eene kracht is weggelegd, om altijd hetzelfde individu, als dat waarvan het eitje ontsproten is, voort te brengen.

Onverklaarbaar! en toch, wanneer men verschillende eitjes onder het mikroskoop beschouwt, is er bijna geen onderscheid aan waar te nemen!