Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/190

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
164
DE TIMMERAARS ONDER DE DIEREN.

Toecan
Toecan. (Rhamphastos carinatus).
de heete luchtstreek van Amerika bewonen, in dit gild den eersten rang innemen. Die snavel toch is zoo groot, dat die van eene soort, de in Brazilië levende Rhamphastos toko, welks ligchaam dat eener kraai evenaart, vijftien N. duimen lang en naar evenredigheid hoog is, en door de inwoners als kruidhoorn gebezigd wordt.

Zeker ook is het, dat deze vogels in holten van boomen nestelen, maar veel minder zeker, ja zelfs onwaarschijnlijk, dat zij die holten zelve uithakken, zoo als de spechten doen. Daartoe is hun snavel, hoe groot ook, niet stevig genoeg. Zijne wanden zijn namelijk uiterst dun, en zijne holte is met een zeer fijn beenig netwerk gevuld. De toekans mogen daarmede het reeds vermolmde hout opruimen en daardoor eene reeds aanwezige holte vergrooten, maar die snavel is te broos om aan herhaalde slagen in versch hout weerstand te bieden, en, in weerwil van den naam van carpenteros, dien deze vogels bij de Spanjaarden dragen, gelooven wij op hen het gezegde te moeten toepassen: »het zijn niet allen koks, die lange messen dragen."

Nog vele andere vogels zijn er, die in boomholten nestelen, zoo b.v. onder onze vaderlandsche vogels verscheidene soorten van meezen, de koolmees (Parus major), de zwartkop-mees (P. palustris), ook de draaihals (Yunx torquilla) en meer andere, doch het schijnt niet, dat hunne werkzaamheid zich daarbij verder uitstrekt dan tot het wegruimen der reeds door rotting los geworden houtspaanders.