Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/198

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
172
DE TIMMERAARS ONDER DE DIEREN.

met haar spinsel eene groote hoeveelheid houtraspsel, waarmede zij ook de opening sluit. Zoo ontstaat dan eene cocon, die de wijdte van den dwarsgang vult. De rupsen kunnen zich echter ook buiten den boom verpoppen, mits zij stukken hout of schors in hunne nabijheid hebben, die zij stuk bijten en af knagen, waarna zij uit de grootere en kleinere brokjes, vermengd met spinsel, eene cocon bouwen, die soms zoo groot als eene vuist is.

De snelheid, waarmede deze rupsen lange en wijde gangen in hout graven, heeft aanleiding gegeven tot de meening van sommigen, dat zij dit werk niet alleen met hare kaken doen, maar daarin geholpen worden door een bijtend vocht, hun speeksel, dat zij zelfs naar hare vervolgers zouden uitspuwen. Eene scheikundige werking van het speeksel op het hout komt ons echter minder waarschijnlijk voor, hoewel eene voorafgaande verweeking door het uitgestorte vocht zeer wel mogelijk is. Wie echter eenmaal zulk eene rups aan het werk heeft gezien, hoe zij b.v. in korten tijd zich al knagende eenen weg baant door de wanden van een spanen doos, die kan er niet meer aan twijfelen, of het zijn vooral de krachtige kaken, waarmede zij het hout doorklieft, zoodat men het geluid, dat zij daarbij maakt, zelfs duidelijk op eenigen afstand hooren kan.

 

Bij eene vroegere gelegenheid (jaargang 1860, bl. 374) beschreven wij reeds de nesten, gebouwd, door sommige soorten van mieren. Er zijn andere mieren, die hunne nesten maken binnen in den stam of in den wortel van boomen, en zulks alleen doen door uitknaging van het hout. De meest voorkomende soort, welke dit doet, is de roetkleurige mier (Formica fuliginosa).

Het gelukte niet aan huber, den ijverigen onderzoeker van de levenswijze der mieren, deze mieren gedurende hare werkzaamheid gade te slaan, in weerwil van vele daartoe aangewende pogingen. Het was hem dus alleen door bezigtiging van hetgeen zij reeds gebouwd hadden mogelijk zich eene voorstelling van hare bouwwijze te verschaffen.

«Aan de eene zijde,—zegt huber,—vond ik horizontale gangen, grootendeels bedekt door wanden, welke de kringwijze rigting der houtlagen volgen, en aan de andere zijde evenwijdig loopende