schuins binnenwaarts, totdat deze het merg bereikt heeft, waarin zij zich dan evenwijdig met de oppervlakte van den tak voortzet. Dit verklaart tevens, waarom het insekt aan dunne takken de voorkeur geeft. Daarin toch kan het spoediger doordringen tot in het weeke merg, waar de boring veel minder moeite kost dan in het hardere hout.
Van het werk, dat een zoodanig insekt doet, kan men zich eene voorstelling maken, indien men weet, dat een enkel wijfje vijf tot zevenhonderd eijeren legt!
Niet minder opmerkelijk dan de legboor der Cicaden is het werktuig, waarvan de Zaagwespen zich tot dergelijke oogmerken bedienen. De familie der Zaagwespen is talrijk aan soorten en verscheidene daarvan komen ook hier te lande voor. Bij sommige soorten (de geslachten Sirex, Urocerus, Cephus, Bhyssa) is de legboor uitwendig zigtbaar en bij sommigen zelfs zeer lang, tot verscheidene duimen toe, b.v. bij die van het geslacht Bhyssa, waar hare lengte tot 10 Ned. duimen bedraagt. Bij andere (de geslachten Tenthredo, Cimbex, Lophyrus enz.) vertoont zich de legboor in den gewonen toestand niet uitwendig, maar kan zij uit eene spleet aan het achterlijf worden voortgeschovenen naar buiten gebragt.
Sirex gigas. Ook het maaksel dezer legboor levert, althans bij eene oppervlakkige beschouwing veel verschil op. Een naauwkeuriger onderzoek doet echter zien, dat de haar zamenstellende deelen telkens onderling vergelijkbaar zijn en dat het verschil zich alleen bepaalt tot dat van grootte en gedaante.
Eene uitvoerige beschrijving van dit merkwaardige werktuig in zijne onderscheidene vormen zoude ons veel te ver leiden en ook hier misplaatst zijn. Het zij voldoende hier enkele hoofdpunten van het