Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/228

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
202
OVER DE ZUIDPOOLTOGTEN.

onophoudelijk in de weer moet zijn om het ijs, dat zich op het dek en aan het want vast zet, daarvan los te rukken. Een feit op eene zuidpool-expeditie geeft ons klaarder voorstelling van de zomerwarmte, die daar heerscht, dan de mededeeling van de thermometer-graden uit het scheepsjournaal. Toen men eens het ijs aan den boeg los hakte, vond men een visch in het ijs vast gevroren. Deze was zeker door eene golf tegen den scheepsboeg aangeslagen, maar eer hij den tijd had naar beneden te vallen, met het water daaraan vastgevroren.

Het kan ons dan ook geenszins bevreemden, dat men tot hiertoe op de eilanden en kusten van de Zuidpoolzee geene de minste sporen van planten- en dieren-leven heeft gevonden; terwijl daarentegen de zomer in de noordpoollanden eene groote verscheidenheid van planten oplevert en aan duizende dieren en vooral aan tallooze vogelzwermen voedsel verschaft. In de zuidpoolgewesten daarentegen heeft de altijddurende koude alle leven verbannen.

Als men nu uit de koude, die er in den zomer heerscht, volgens de evenredigheid, die er in de noordpoollanden bestaat, een besluit wilde trekken tot de koude, die er in den winter bestaan zal, ja, dan zouden wij eene temperatuur krijgen, waarvan wij ons geene voorstelling meer kunnen vormen, van honderde graden onder het vriespunt. Maar deze gevolgtrekking gaat geenszins door. Daar op het zuidelijk halfrond het water verreweg de overhand heeft over het land, zoo is het hoogst waarschijnlijk, dat, zoo de zomers er al veel kouder zijn dan in het noordelijk halfrond, de winters daarentegen naar evenredigheid veel minder gestreng zullen zijn.

De grond van dit verschijnsel ligt voor de hand. De zonnestralen dringen veel dieper in het water door, dan in het land. Valt nu de winter in, dan zal het land veel spoediger afkoelen dan de zee. Het warmtekapitaal in den grond besloten is zeer spoedig verbruikt. Maar geheel anders is het met de zee. Het warmtekapitaal, dat zij in den zomer heeft vergaderd, blijft haar veel langer bij. Zij geeft daarvan dagelijks iets af aan de koudere lucht, die haar omgeeft, en verwarmt daardoor de landen, die zij omgeeft of bespoelt. Terwijl het land spoedig zijn warmte-voorraad uitstraalt, behoudt zij dien en geeft dien eerst langzaam en bij kleine hoeveelheden af.