Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/229

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
203
OVER DE ZUIDPOOLTOGTEN.

Dit verschil van land- en zeeklimaat verklaart ons, waarom in Siberië bij voorbeeld des zomers eene bovenmatige hitte en des winters eene noordpoolkoude heerscht, terwijl het verschil van zomer- en winterklimaat in het van alle zijden door de zee bespoelde Engeland daarbij vergeleken slechts uiterst gering is.

Passen wij dit toe op het Zuidpoolland, dat van alle zijden door eenen onmetelijken oceaan omgeven is, dan wordt het ons hoogst waarschijnlijk, dat het verschil tusschen het zomer- en winterklimaat daar niet zoo groot zal zijn als in het noorden. De zee moet daar van den warmtevoorraad, dien zij in den zomer heeft opgedaan, eene oneindig grootere hoeveelheid door langzame afstraling aan den dampkring teruggeven, waardoor de temperatuur merkelijk verzacht moet worden. Maar die zelfde zee neemt ook weder uit den dampkring eene ontzaggelijke massa warmte, die van de zon afstraalt, in zich op en houdt die vast, waardoor de dampkring merkelijk afgekoeld wordt en dus de zomer eene zeer lage temperatuur verkrijgt.

Deze vooronderstelling wordt bevestigd door de klimatologische waarnemingen, die op andere punten van den zuideroceaan zijn gemaakt. Wat men van de buitengewone koude in Vuurland aan de zuidspits van Zuid-Amerika verhaald heeft, is later gebleken zeer overdreven te zijn. Terwijl op Newfoundland alle havens gedurende den winter zijn toegevroren, zoodat de vaart er zelden voor het midden van April geopend is, zoo worden daarentegen de bogten en inhammen op Vuurland zelden met ijs bedekt. Bij eene zeer geringe zomerwarmte heeft men ook eenen zeer zachten winter. De inboorlingen, die door lange gewoonte tegen de invloeden van het klimaat gehard zijn, gaan er tusschen den 50 en 54 graad zuiderbreedte geheel naakt en versmaden zelfs de kleeding, die men hun geeft. Papegaaijen en kolibris zijn in de zuidelijke en westelijke deelen van de Magellaanstraat zeer talrijk. Ook op de Macquarie-eilanden, ten zuiden van Nieuw-Zeeland, op 55 graden breedte, vindt men inheemsche papegaaijen, die in Europa op denzelfden graad noorderbreedte zeker niet in de open lucht zouden kunnen leven. Ook op het eiland Kerguelen schijnt eene vrij gelijkmatige temperatuur te heerschen. Toen cook midden in den zomer (December en Januarij) dit eiland bezocht,