Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/230

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
204
OVER DE ZUIDPOOLTOGTEN.

vond hij het met sneeuw bedekt; en toen later kapitein ross zich daar in den winter ophield, daalde de thermometer slechts zelden onder het vriespunt, en de sneeuw bleef nooit langer dan twee of drie dagen op de lage vlakten liggen.

Dat de lage zomertemperatuur in de zuidpoolge westen den plantengroei en het dierlijk leven belemmert, laat zich ligt begrijpen. Heeft men op de eilanden, die aan den voet van het vaste zuidpoolland verspreid liggen, zelfs geene sporen van plantengroei gevonden, ook op lagere breedten, op de in den zuidpooloceaan verspreide eilanden, worden slechts schaarsche sporen van organische ontwikkeling opgemerkt. Zoo is b.v. op het eiland Kerguelen de staat van vegetatie nagenoeg gelijk aan het op veel hooger noordelijke breedte liggende Spitsbergen en Melville-eiland, ofschoon het eerste nog in verscheidenheid van soorten bij de laatste verre achterstaat. Terwijl de flora van Melville-eiland 67 en van Spitsbergen 45 phanerogame plantensoorten telt, bezit Kerguelen-eiland er slechts 18 soorten, waarvan nog 8 slechts eenigermate algemeen verbreid zijn. Landdieren werden er niet gezien; 15 soorten van zee vogels werden er gevangen. Uit de klasse van insekten vond men slechts vier: een kever, eene mot en twee vliegen. De zee is in de nabijheid van het eiland echter vol van verschillende zeedieren; inzonderheid worden walvisschen in groote menigte aangetroffen.

Als de uiterste grens van plantengroei kan het Cockburn-eiland gelden, gelegen op (64° 12' zuiderbreedte en 56° 49' westerlengte. Daar vindt men eene flora, die uit 19 soorten bestaat, waarvan 7 aan dit eiland eigen zijn. Het zijn niets dan cryptogamische gewassen uit de orden der mossen, wieren en lichenen. Dit eiland verheft zich kratervormig uit de zee tot eene hoogte van 2700 voet. In de weinige aarde, die zich tusschen de steenblokken aan den voet des bergs verzamelt en die alleen in den zomer onder den onmiddellijken invloed der zonnestralen aan de oppervlakte een weinig ontdooit, vindt deze plantengroei een schraal en kommerlijk voedsel.

Maar aangenomen dat de wintertemperatuur in de zuidpoolstreken in evenredigheid van de koude, die er in den zomer heerscht, zacht genoemd mag worden, zoo zal de koude er in den winter echter altijd nog