aanmerkelijk strenger zijn dan in den zomer. Tot welken graad van gestrengheid zij daar stijgen kan, kan onmogelijk worden nagegaan, omdat nog nooit een mensch in de zuidpoolgewesten overwinterde en het ook wel niet te denken is, dat iemand zich daaraan ligt wagen zal. Daarom kan ook de gemiddelde temperatuur van het geheele jaar niet worden aangegeven. Of dus het zuidpoolklimaat meer of minder koud is dan dat van de noordpool, kan voor als nog niet worden beslist.
Maar uit de waarnemingen der zuidpoolvaarders is het ontegensprekelijk gebleken, dat de zomers er veel kouder zijn dan aan de noordpool. Een noodzakelijk gevolg hiervan is, dat de geheele ijsvorming er ook geheel anders moet zijn dan in het noorden. Daar het ijs des zomers op verre na niet zoo sterk als in het noorden door den dooi wordt aangetast, vertoont het ook niet dat fantastiek karakter, hetwelk het in het noorden draagt. De ijsbergen zijn meer gelijkvormige, vrij regelmatige ijsblokken van eenvoudigen vorm, afgescheurd van den ijswal, die de kust omgeeft. De zonnestralen doen niet zoo als in het noorden beken en watervallen bij deze bergen neervloeijen, die ze op alle denkbare wijzen uithollen en doorboren, totdat zij dan weder door de invallende koude in die grillige vormen vast worden als rotsen van kristal. De zomerwarmte is aan de zuidpool niet sterk genoeg om het werk van den winter te verwoesten. Zij mag het voor een poos doen stilstaan, maar zij verstoort het niet. De ijsbouw gaat geregeld voort.
Maar hoe komt het dan, dat de geheele zuidelijke ijszee nog niet tot eenen reusachtigen ijsklomp is verstijfd? Hoe komt het, dat de zee telkens weder des zomers voor den moedigen zeevaarder den toegang tot den ijsmuur openlaat. Dit is niet zoo zeer te danken aan de werking van de warmte, die op de plaats der ijsvorming het ijs weeker en losser maakt of wel geheel doet smelten, maar veeleer aan de magt des winds en der stroomen. Aan alle zijden breidt zich rondom het ijzig zuidpoolland een onmetelijke oceaan uit. Steekt nu de zuidewind op, dan breekt hij de ijsvlakte, die zich aan den voet van den ijswal heeft vastgezet, scheurt die aan flarden en stuwt de ijsblokken steeds verder naar het noorden, waar zij door de warmer temperatuur aangetast