Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/270

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
244
VLECHTERS, MANDENMAKERS, WEVERS,

staan van, hoewel op eene geheel andere wijze, een nest ter opneming hunner eijeren te vervaardigen.

Vreemder echter zal het welligt aan sommigen mijner lezers voorkomen, wanneer ik hier ook visschen noem. Visschen! Bij dit woord denkt men immers aan wezens, die,—ja, zich bewegen en voeden, maar die overigens koud, ongevoelig, hartstogteloos zijn. »Zoo koud als een visch," is tot een spreekwoord geworden. Op de vischmarkt ziet men zelfs vrouwen, zonder de minste gewetensknaging, levende visschen villen of tot mooten snijden. Zouden zij dit ook doen, wanneer de visch schreeuwen kon, of wanneer hij gelaatsspieren had, zoodat hij een pijnlijk gezigt kon trekken, of ledematen, lang en stevig genoeg om zich te verweren of zich krampachtig zamen te wringen, wanneer het scherpe mes zijne huid doorklieft? Ter eere der vrouwelijke natuur hoop en geloof ik dat niet. Indien zij althans wisten, dat visschen niet enkel, even als alle andere dieren, ligchamelijk gevoel hebben, dus ook pijn ondervinden, maar dat zij ook hartstogten hebben, dat zij vatbaar zijn voor liefde en haat, dan zoude voorzeker menige hand beven, die thans zonder eenige aarzeling den paling het vel afstroopt of andere visschen onder eene langzame marteling laat sterven.

En dat werkelijk de visschen niet zoo koud, zoo ongevoelig, zoo hartstogteloos zijn, als velen meenen, dit wordt bewezen, doordat verscheidene hunner de opmerkelijkste blijken geven van ouderliefde, van zorg voor hun kroost.

Reeds bij eene vroegere gelegenheid (jaargang 1860, bl. 315) heb ik daarvan een voorbeeld aangevoerd. Nog sprekender zijn die, welke ik thans vermelden zal.

In de geschriften van aristoteles en van plinius vindt men reeds gewag gemaakt van eenen visch, door hen Phycis of Gobios genoemd, die een nest bouwt, waarin het wijfje hare eijeren legt. Tot voor eenige jaren had men dit echter voor eene fabel gehouden, en thans zelfs weet men nog niet, welke de, vermoedelijk in de Middellandsche zee levende visch is, die door hen bedoeld is geworden. Wel hadden enkele der nieuwere natuurkundigen, zich grondende deels op verhalen van visschers, deels op eigen waarnemingen, vermeld, dat eenige