Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/271

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
245
VILT- EN TAPIJTWERKERS.

visschen (Cyclopterus lumpus, soorten van Cottus, van Gobius, van Doras) de wacht houden bij de door het wijfje gelegde eijeren, totdat daaruit de jonge vischjes gekomen zijn; doch dat visschen een waar nest zouden kunnen zamenstellen, op eene dergelijke wijze als vogels zulks doen, scheen ongelooflijk. Waar feiten echter spreken, daar moet het ongeloof verstommen. Bijna gelijktijdig werd in Engeland en in Frankrijk de nestbouw van visschen door ooggetuigen van hunnen arbeid waargenomen, en wel bij visschen, niet van dezelfde soort, maar toch van hetzelfde geslacht, namelijk het geslacht der stekelbaarsen (Gasterosteus), vischjes, welke tot de kleinste hunner geheele klasse behooren, en die hunnen naam te danken hebben aan de scherpe stekels, waarmede hun rug gewapend is. In onze zoete wateren leven er twee, eene met 8 tot 10 stekels (Gasterosteus pungitius) en eene andere iets grootere (G. aculeatus), die slechts drie, maar langere stekels op den rug en beenige plaatjes op de zijden heeft. Ook in de zee, die onze kusten omspoelt, leeft eene soort (G. spinachia), die merkelijk langer dan de vorigen en wier rug met 14—15 stekels gewapend is.

Zoowel de zoetwater- als de zeestekelbaarsen nu bouwen nesten, doch elke soort op eene aan haar eigendommelijke wijze en met verschillende bouwstoffen.

Ziehier in het kort de wijze, waarop de zoetwater-stekelbaarsjes daarbij te werk gaan[1].

Van beide soorten zijn het alleen de mannetjes, die hier het werk doen.

Het minst kunstig is het nestje van de kleinste soort (G. pungitius). Het wordt alleen vervaardigd uit de fijne draden van conferven, dat is die groene uit lange vezelen zamengestelde massa, welke zoo veelvuldig in onze slooten wordt waargenomen en onder den niet zeer welluidenden naam van »flab" bekend is. In het voorbijgaan mogen

  1. Zie de uitvoeriger beschrijving door coste, Mémoires prés. par divers savants d l'acad. d. sciences. T. X, 1848, p. 574 en zijne Instructions pratiques d. Piscicultures. Paris, 1853. Albany hancock. (Magazine of Natural History, 1852) gaf mede daarvan eene beschrijving, bepaaldelijk van den nestbouw der tweede soort, welke beschrijving in de hoofdzaak met die van coste overeenstemt.