Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/273

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
247
VILT- EN TAPIJTWERKERS.

omwikkeld wordt. Door het slijm, dat aan de oppervlakte van zijn ligchaam wordt afgescheiden, kleven de draden aaneen, en, zoodra de wand van het aldus ontstane kokertje stevig genoeg is, stroopt het dit af, zoodat het nestje tusschen de bladeren of takken blijft hangen.

Veel kunstiger is de nestbouw der andere zoetwatersoort (G. aculeatus). Deze bezigt ook geheel andere materialen, die veel meer zorg en overleg vereischen, om daaruit een stevig geheel zamen te stellen.

Het mannetje begint met op de plaats, waar het bouwen wil, een soort van vloer te leggen, zamengesteld uit allerlei fijne plantenvezelen; het haalt deze soms van vrij groote afstanden en draagt ze in zijn bek aan. Daar het echter ligtelijk zoude kunnen gebeuren, dat door de beweging van het water die materialen weder zouden worden medegesleept of verstrooid, zoo neemt het de voorzorg om ze te bezwaren met zand en kleine steentjes, die het daartoe ook met zijnen bek aanvoert. Is de vloer dik genoeg, dan wrijft het met zijnen buik herhaaldelijk daarover heen en strijkt aldus het slijm af, waardoor de fijne plantenvezelen aaneen gelijmd worden.

Op dien vloer, als op een fondament, gaat het vischje dan voort met het bouwen der zijwanden, die het echter uit eenigzins andere, steviger materialen optrekt. Het zoekt daartoe kleine wortelvezelen en andere iets grovere vezeltjes van planten en hecht deze aan de onderlaag vast, deels ze daarop leggende en tijdelijk, evenals vroeger, met steentjes bezwarende, deels ze door de reeds aanwezige heen stekende, zoodat een waar vlechtwerk ontstaat. Dikwijls ziet men het vischje een reeds doorgestoken vezel weder uittrekken en op nieuw elders aanbrengen of ook wel geheel wegwerpen en door een andere vervangen, waarmede het beter zijn oogmerk bereiken kan. Van tijd tot tijd ook maakt het vlak boven zijn wordend nestje sterke schuddende bewegingen, als om te beproeven of de materialen stevig genoeg verbonden zijn. En telkens ziet men het met zijn ligchaampje digt daarover heen kruipen om de nieuw aangevoerde vezelen onderling door het daarvan afgescheiden slijm zamen te kleven.

Zijn de zijwanden gereed, dan gaat het vischje over tot het bouwen van het dak of gewelf, waarbij het zich van dezelfde bouwstoffen bedient en in het algemeen op gelijke wijze te werk gaat, daarbij