Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/274

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
248
VLECHTERS, MANDENMAKERS, WEVERS,

zorg dragende, dat de nestholte ruim genoeg blijft, waartoe het telkens met zijn snoetje de te veel uitstekende vezeltjes naar binnen stoot, en tevens dat er eene kringvormige opening met zeer gladde randen als toegang blijve.

Nestje van zoetwaterstekelbaars

Nestje van de grootere zoetwater-stekelbaars (Gasterosteus aculeatus); het mannetje het wijfje door het nest drijvende, waar dit laatste hare kuit achterlaat.

Wanneer het nestje gereed is, waartoe ongeveer vier uren tijds gevorderd worden, dan stelt het een rond gewelf daar van omstreeks een palm in doorsnede. Het mannetje drijft dan de dragtige wijfjes er door heen en deze laten bij dien doortogt er hunne eijeren achter.

Niet minder opmerkelijk is de nestbouw van de zeestekelbaars (G. spinachia) [1]. Daar deze zelf grooter is, is ook zijn nest grooter; het heeft namelijk eene lengte van ongeveer twee palmen en eene peervormige gedaante. De bouwstoffen, waaruit het is zamengesteld, zijn natuurlijk alleen die, welke in de zee voorkomen, t.w. verschillende

  1. De eerste ontdekker hiervan was zekere heer crouch, die deze ontdekking deed in 1845, dus een jaar voordat coste zijne waarnemingen over den nestbouw der zoetwater-stekelbaarsen aan de Fransche akademie mededeelde. Zie hierover: Curiosities of natural history, bij francis t. buckland. London, 1860.