het midden, maar zet na elk knipje een nieuw lapje in, voordat een volgend gemaakt wordt.
De kokertjes hebben natuurlijk de kleur van de stof, waaruit zij gebouwd zijn. Geeft men dus aan de rupsjes een stuk blaauw laken dan zijn de kokertjes blaauw, geeft men hun geel, rood of groen laken, dan wordt ook hun kleed geel, rood of groen. Plaatst men hen achtereenvolgens, gedurende hunnen groei, op laken van verschillende kleur, dan vervaardigen zij zich een gestreept kleed, dat evenveel kleuren telt als de soorten van stof, waarop zij geleefd hebben (zie de figuur bij a, b, e), en dit geeft tevens het meest gepaste middel aan de hand, om naauwkeurig de wijze na te gaan, waarop zij hun kleed vergrooten.
a. Wilgenbladeren, door de rups van Tortrix salicis zamengesteld;
b. een bundel dezer bladeren, doorgesneden.
Nog verdienen hier andere rupsen kortelijk vermeld te worden, die geene beweegbare woningen bouwen, maar zich een vast en veilig verblijf weten te verschaffen door bladeren om te rollen, in dier voege dat aldus een kokertje gevormd wordt, waarvan de wand dan door spinsel zoo bevestigd wordt, dat zich het opgerolde blad of bladgedeelte niet weder ontrollen kan. Het is naar deze eigenschap, dat de kleine vlinders, wier rupsen haar bezitten, den algemeenen naam van bladrollers (het geslacht Tortrix) ontvangen hebben. Sommige soorten daarvan, inzonderheid de op de wijnstokken levende Tortrix vitana, kunnen, wanneer zij zich sterk vermenigvuldigen, aldus groote schade aan de planten te weeg brengen, wier bladeren zij tot hunne woonstede hebben uitgekozen.