woningen met een zelfzuchtig oogmerk. Eigen veiligheid is alles wat zij daarmede beoogen. Dat echter onder de insekten er ook velen zijn, die geene moeite ontzien om zich van hunnen moederpligt te kwijten, daarvan getuigen vele reeds vroeger door mij aangevoerde voorbeelden. Dat hetwelk ik thans vermelden zal is tevens opmerkelijk door het talent, hetwelk de kleine bouwmeester daarbij ten toon spreidt.
Het bedoelde insekt is eene soort van bij, die ook bij ons te land niet zeldzaam is en den naam draagt van Megachile centicularis. Ik zoude geneigd zijn dien met den Nederduitschen naam van «behanger" te verwisselen. Wij zullen dadelijk zien waarom.
Nestbouw van Megachile centicularis.
Deze bij graaft, hetzij in de aarde of in de voegen van muren of eindelijk in rottend hout eene cylindrische holte, die soms meer dan een halve voet diep is. In zooverre doet zij echter niets meer dan hetgeen, gelijk wij vroeger zagen, ook andere gravende bijen doen. Doch zij vergenoegt zich daarmede niet; de begraven gang moet nog in eenige cellen of kamers verdeeld worden en de wanden daarvan mogen niet naakt blijven; zij moeten bekleed of behangen worden. Daartoe nu begeeft de bij zich doorgaans en bij voorkeur naar een rozenboom, soms echter ook naar eene andere plant met zaagsgewijs getande bladeren[1], en plaatst zich op den rand van een blad. Dan begint zij met hare scherpe kaken een cirkelrond of eirond lapje uit het blad te knippen, zoo scherp en net, dat men moeite zoude hebben
- ↑ De berk, Mercurialis annua en Pyrus aucuparia worden genoemd. Eene andere soort, Megachile Papaveris, gebruikt de bladeren van klaprozen tot hetzelfde doel.