Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/294

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
266
IETS OVER HET MIJNWEZEN EN DE MIJNWERKERS

oppervlakkig te doorwandelen om overal de drukten te zien van aanplanten, rooijen, hakken, zagen en vervoeren van het hout, terwijl zich op ontelbare plaatsen aardhoopen vertoonen, waar de rook uit kleine togtgaten zich eenen uitweg banende, het kolenbrandersbedrijf verraadt. Daartoe wordt meest de pijn- of denneboom (abies excelsa) gebruikt; na uitrooijing heeft eene nieuwe aanplanting plaats en men rekent, dat een bosch om de 120 jaren geheel vernieuwd wordt. Het beheer der bosschen staat, gelijk het geheele mijnwezen, onder ambtenaars van den staat, houtvesters genoemd, die de onbruikbaar geworden planken en balken, uit de mijnen teruggebragt, jaarlijks nog voor meer dan ƒ 70,000 verkoopen.

De hoofdtak der industrie in den Hartz heeft alzoo drie hoofdafdeelingen: de bewerking van het lood en het zilver, die van het ijzer en de houtteelt met al wat daartoe behoort; behoorende de bearbeiding der overige mijnstoffen minder tot het onderwerp van deze beschouwing. Elke dier drie hoofdafdeelingen heeft haar eigen bestuur, hare afzonderlijke vereenigingen van werklieden en deze hebben hunne afzonderlijke gewoonten, levenswijze en zelfs kleederdragt. Elke maakt als het ware een afzonderlijken menschenstam uit met eene inwendige inrigting van het maatschappelijke leven en een huishoudelijk bestuur, dat sedert de middeleeuwen nagenoeg onveranderd gebleven is. Ten grondslag strekt het beginsel, dat alles het eigendom is van den staat en door dezen bestuurd en beheerd wordt; mijnen, bosschen, smelterijen, in één woord, al wat op en onder den grond is, behoort aan den souverein. Wel zijn de bergaderen bij kavelingen afgestaan aan associatiën of afzonderlijke personen, maar alles onder het opperbewind van den staat. Elke mijn in den Hartz is verdeeld in 128 zoo te noemen' aandeelen, die den naam van kuxen dragen; die, welke zich in handen van bijzondere personen bevinden, kunnen, gelijk van zelf spreekt, weder tot in het oneindige worden gesplitst, zoodat één aandeel niet zelden in duizende portiën verdeeld is, die te zamen echter slechts één aandeel worden geacht uit te maken. Deze aan bijzondere personen of corporatiën toebehoorende aandeelen zijn onderworpen aan de kansen van winst of verlies, met uitzondering van slechts vier in ieder 128tal, die aan de steden