Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/308

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
280
IETS OVER HET MIJNWEZEN IN DEN HARTZ.

behoeven, wat zou hij er mede uitvoeren? Hij verrigt zijn werk en ontvangt zijn loon—ziedaar alles. Zal hij sparen? Waartoe? Voor den kwaden dag? Maar wat kwade dag zou hem verbeiden? Aan een armoedig leven, aan sobere spijze is hij gewoon. Wordt hij ziek—hij ontvangt hulp en weekgeld. Wordt hij ongeschikt tot zijn werk—hem toeft een weekgeld. Vooruitkomen kan hij niet. Door inspanning van krachten zich ontscheuren aan zijn voortslepen van het leven—het is voor hem een onbereikbaar iets. Waartoe zou hij zich dan vermoeijen? Neen! het verwondert ons niet, dat rust en stilte zijn hoogste genot zijn in de zestien uren, die hij in zijne woning doorbrengt om straks weder den eentoonigen arbeid te hervatten. Eentoonig—ja, ook dit bluscht zijnen geest uit, dat zich nimmer eenige afwisseling voor zijnen blik vertoont. De landman bearbeidt den ledigen akker en bezaait hem; het koren komt op, wast, en het uitwieden van het onkruid geeft afwisseling aan zijn bedrijf; eene afwisseling, die voortduurt bij maaijen, inoogsten, dorschen. Maar de arme mijnwerker ziet ertsbrokken, niets dan ertsbrokken, zijn leven lang, en dat in de sombere diepte der mijngangen — gelukkig bij hem de houthakker in de dennebosschen, die ten minste nog in de vrije natuur arbeidt. Eentoonig is zijn leven, eentoonig zijn zelfs zijne uitspanningen. De geest wordt er bij uitgebluscht en slechts de pijp tabak bewaart hem tegen eene eindelooze sluimering.

Men zij echter regtvaardig en wijte het niet aan 's lands regering, dat zij zulk eene wezenloosheid bevordert door de wijze, waarop zij de industrie in den Hartz bestuurt. Het is een vraagstuk, gemakkelijker op te werpen dan op te lossen, hoe men aan de arbeiders in den Hartz een bestaan zal verschaffen, waarbij zij meer zelfstandig worden in hun leven en handelen, zonder hen bloot te stellen aan rampen en gevaren, bij welke onbarmhartig zou worden hetgeen hun onder schijn van barmhartigheid gegeven werd. Maar al ware het dat zich dit ingewikkelde vraagstuk in eenige regelen liet oplossen, dan nog zou het er de plaats niet voor zijn in een tijdschrift, dat wel inleidt tot de kennis der natuur en hare verschijnselen, maar geenszins ten doel heeft zich te verdiepen in staathuishoudkundige beschouwingen.