Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/33

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
11
WINDVORMINGEN.

opleveren? Dergelijke steenen met sporen van vogels, van schildpadden, van eene menigte kruipende dieren, van krabben, die over het zandige zeestrand of door den slik gekropen hebben, heeft men thans uit zeer verschillende voorwereldlijke tijdvakken. Nog onlangs heeft men er met eene zeer groote menigte vogelsporen ontdekt in den gyps van Montmorency, eene vorming, die gelijktijdig ontstaan moet zijn met den leem met zeeschelpen van Eibergen en Winterswijk.

 

Alleen fijn en genoegzaam zuiver zand is aan verstuiven onderhevig, en dit heeft ten gevolge, dat, wanneer zulks op eenen bodem ligt van eene andere zamenstelling, het zand geheel weg stuift en die ondergrond op den bodem der zandstuiving voor den dag komt. Van daar ziet men zeer dikwijls bij de verstuivingen, welke aan den voet van heuvels met grind en keijen liggen, de afgestoven plekken als bezaaid met keijen. Alles wat hier door den wind opgenomen kon worden is verplaatst, en de keijen zijn, van zand gezuiverd, blijven liggen, even als men in zuidelijke landen het graan door den wind van het kaf zuivert. Eene uitmuntende gelegenheid bieden deze kei- en grindverzamelingen aan om de steensoorten, waaruit ze bestaan, en den vorm, waarin deze voorkomen, te bestuderen. Men vindt ze hier door menschenhanden onaangeroerd, maar door eene natuurlijke kracht voor den natuuronderzoeker als 't ware te zamen gezocht. In vele onzer zandstuivingen treffen wij zulke keijen aan; in het Drouwensche Zand onder anderen, waaraan eene zoo even medegedeelde afbeelding ontleend is.

De zandkorrels van stuivende zanden moeten zoo fijn zijn, dat ze door den wind opgenomen of althans voortgerold kunnen worden. Daardoor onderscheiden zich terstond deze heuvels van andere, welke door water zijn aangevoerd, ook wanneer zij, geheel begroeid en door den regen afgerond, uiterlijk geene kenteekenen van zandstuifbelten meer dragen. Zoo ligt er een hooge heuvel achter het landgoed Tongeren bij Epe op de Veluwe, die al het uiterlijke heeft van voormaals te zijn opgestoven, maar de grindkorrels ter grootte van wikken en erwten, die het zand op het hoogste punt bevat, bewijzen overtuigend, dat dit het geval niet geweest is.