Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/363

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
334
DE WASFABRIKANTEN ONDER DE DIEREN.

gaat hij verder en komt nu in dat gedeelte (c), hetwelk men de eigenlijke »verteringsmaag" kan noemen. Door de spijsvertering ontstaat nu uit den honig eene geheel andere stof, die afgescheiden wordt en aan de oppervlakte van het ligchaam naar buiten treedt, ongeveer op de wijze als b.v. bij den mensch ook het zweet ontstaat door afscheiding uit het bloed en dit op zijne beurt uit het voedsel gevormd wordt. Die bij de werkbijen naar buiten tredende stof nu is de was. Doch de afscheiding daarvan heeft plaats op bepaalde gedeelten van het ligchaam en wel aan de onderzijde van het achterlijf. Dit bestaat uitwendig, zooals steeds bij de insekten, uit een aantal bewegelijke hoornringen, die over elkander heen liggen.

Werkbij van de onderzijde gezien.

Werkbij van de onderzijde gezien.

Achterlijf met de wasschubjes.

Achterlijf met de wasschubjes.

In de ruimten tusschen deze ringen liggen ter weerszijde vier vliezige zakjes, waarvan de buitenwanden als eene zeef doorboord zijn, en het is daardoor dat de binnen in gevormde was zich eenen weg naar buiten baant en zich aldaar als dunne witte schubjes vertoont, die nu met de pootjes kunnen worden weggenomen en naar den mond gebragt, waar de was, zoo als dadelijk nader blijken zal, alvorens tot bouwen geschikt te zijn, nog eene nadere bereiding moet ondergaan. De bijen hebben voor het bouwen harer raten behoefte aan eene holte, waarin zij deze bevestigen kunnen. In den natuurstaat bezigen zij daartoe holten in boomen of in rotsen, de bijenkweeker stelt daarvoor korven in de plaats. Gaan wij thans de werkzaamheden van eenen bijenzwerm na, die zijne nieuwe woning betrokken heeft.

De eerste bezigheid der werkbijen bestaat daarin, dat zij den korf zooveel mogelijk reinigen van stof en vuilnis, terwijl zij tevens zijne