Verandering der temperatuur met de hoogte.—De Oostenrijksche majoor sonklar heeft uit eene vergelijking van een groot aantal temperatuur-waarnemingen op eenige stations in de oostelijke Alpen afgeleid, dat men in het algemeen gemiddeld 843 P. voet klimmen moet, opdat de jaarlijksche gemiddelde temperatuur met 1° R. vermindere. Voor de onderscheidene maanden des jaars is dit echter geenszins hetzelfde. Hij bevond, dat deze hoogte bedraagt in:
en in de onderscheidene jaargetijden
Het opmerkelijkst resultaat hieruit is, dat gedurende de maanden December en Januarij de maandelijksche gemiddelden, wel verre van eene lagere temperatuur bij grootere hoogte aan te wijzen, integendeel aantoonen, dat de temperatuur met de hoogte klimt. Op sommige stations, die 3000 tot 4000 voet hooger gelegen zijn dan op andere, is de warmte 1° tot 2° hooger dan op laatstgenoemde lager gelegen punten.
De oorzaak dezer schijnbare abnormaliteit wordt door den schrijver gevonden in het over elkander heenstrijken der passaatwnden. Gedurende den winter heerscht in de laag gelegen streken de koudere Noordoostpassaat, terwijl daarboven in de hoogte de warme Zuidwestpassaat waait. (Sitzungsber.d. kais. Akad., XL, p. 58.)
Fossilen van Pikermi.—Gelijk men weet, zijn voor eenige jaren bij Pikermi in Griekenland talrijke overblijfselen van fossile zoogdieren gevonden. Zij hebben toen reeds eenen rijken oogst opgeleverd aan de H.H. wagner van Munchen en gaudry van Parijs. Laatstgenoemde, daartoe op aanbeveling der Akademie geldelijk ondersteund door de Fransche regering, heeft er zich weder heen begeven, en ditmaal is zijn oogst nog veel rijker geweest, gelijk blijkt uit eenen onlangs van hem bij de Akademie ontvangen brief, te vinden in de Compt. rendus, LI, p. 457. Onder zijne belangrijkste vondsten behoort eene tibia van niet minder dan 95 centim. lengte, dat is meer dan de helft langer dan die der grootste olifanten. In de nabijheid lagen ook een reusachtige cubitus en radius, die vermoedelijk aan hetzelfde individu hebben