Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/420

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
4
ALBUM DER NATUUR.

bekende wet van prout: de atoomgewigten van alle enkelvoudige ligchamen zijn zuivere veelvouden van dat der waterstof. C. M(arignac?) berigt daarover in de Archives des Sciences physiques et Naturelles, IX, No. 34. Wij nemen daaruit de volgende tabellarische opgave over van eenige atoomgewigten, zooals die bepaald zijn door S., zooals M. die gevonden heeft bij zijne reeds voor 17 jaar gepubliceerde proefnemingen en zooals zij volgens de wet van prout zouden moeten wezen:

Men ziet: de verschillen tusschen de experimentele atoomgewigten van S. en die, welke aan de wet van P. voldoen, zijn niet groot, maar zij zijn zes à acht maal, in enkele gevallen twaalf à veertien malen grooter dan de verschillen, welke S. gevonden heeft bij het bepalen van het atoomgewigt eener zelfde stof uit verschillende verbindingen. S. besluit dus daaruit, dat de wet van prout in 't geheel geen grond heeft (n'est qu'une pure illusion) en dat de onontleedbare ligchamen op onzen aardbol beschouwd moeten worden als afzonderlijke wezens, die volstrekt geene eenvoudige onderlinge gewigtsverhouding vertoonen.

M. kan hem dit niet toegeven. Hij doet opmerken, dat de wetten van mariotte en gay-lussac betrekkelijk de afhankelijkheid van het volume der gassen van drukking en temperatuur nog altijd als natuurwetten gelden, al weet men ook door de onderzoekingen van regnault, magnus en anderen, dat de uitkomsten van naauwkeurige proefnemingen daarmede niet geheel overeenstemmen. Voor de praktijk toch veroorlooven zij in de meeste gevallen om de volume-veranderingen der gassen met genoegzame juistheid te berekenen; zelfs wat de theorie aangaat neemt men aan, dat zij de normaalwet wel degelijk aangeven, en dat de afwijkingen voortgebragt worden door storende oorzaken, wier invloed men later misschien zal leeren in rekening te brengen. Het zou nu kunnen zijn, zegt M., dat de wet van prout in volkomen hetzelfde geval verkeerde, dat ook zij de atoomgewigten der ligchamen met eene voor de praktijk genoegzame juistheid aangaf, en dat de afwijkingen ook bij haar slechts storingen waren, voortgebragt door oorzaken, wier aard en werking later zouden kunnen