Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/474

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
58
ALBUM DER NATUUR.

Het tweede geval is nog belangrijker. Voor het eerst namelijk is onlangs eene begraafplaats ontdekt, waarin talrijke beenderen van menschen, vermengd met beenderen van Ursus spelaeus, Hyaena spelaea, Elephas primigentus, Rhinoceros tichorinus, Megaceros hibernicus en verscheidene andere, deels nog levende, deels uitgestorvene zoogdieren, en onderscheidene voortbrengselen eener ruwe menschelijke kunstvlijt, te zamen voorkomen, en wel onder omstandigheden, die weinig of geen twijfel meer overlaten aan het gelijktijdig bestaan dezer dieren met de menschen, die daar begraven liggen.

Deze begraafplaats is gevonden nabij Aurignac in het departement der Haute-Garonne in Frankrijk. De geschiedenis dezer merkwaardige ontdekking is uitvoerig medegedeeld door ed lartet aan de Société philomatique te Parijs, in hare zitting van 18 Mei j.l. (Zie l'Institut, 1861, p. 203).

In deze mededeeling komt eene opmerking voor, die de aandacht verdient. Zoowel de hier gevonden menschenbeenderen als andere van gelijken ouderdom, die lartet in de gelegenheid is geweest te zien, zijn allen afkomstig van menschen, wier ligchaamsgrootte beneden het middelmatige was. Onwillekeurig wordt men daardoor herinnerd aan de oudste overblijfselen van menschen, die in Scandinavië gevonden zijn en welke vermoedelijk van hetzelfde ras waren, waartoe de hedendaagsche Samojeden en Lappen behooren, zoodat de vraag oprijst: of dit ras zich vroeger over een nog veel grooter deel van Europa heeft uitgebreid?

Lartet vermeldt eene bijzonderheid, welke dit vermoeden eenigermate schijnt te bevestigen. Onder de bovengenoemde voortbrengselen eener ruwe kunstvlijt bevinden zich ook verscheidene stukken van rendiergewei, die van weerszijden glad gepolijst zijn. De heer steinhauer, conservator van het museum van oudheden te Koppenhagen, zag deze stukken bij lartet en verklaarde, dat zij gelijken op de werktuigen, waarvan zich de hedendaagsche Lappen nog bedienen om de ruwe naad, waardoor zij de rendierenvellen zamenvoegen, glad te strijken.

Hg. 
 

Scheikundige veranderingen in fossile beenderen.Delesse heeft hierover eenige onderzoekingen gedaan. Als het merkwaardigste resultaat daarvan stippen wij hier aan, dat de hoeveelheid stikstof, in been bevat, onder gelijke omstandigheden, vrij geregeld afneemt met den ouderdom van het been, zoodat eene stikstofbepaling binnen zekere grenzen dienen kan tot controle der gegevens voor archeologie en geologie.

Zoo b.v. vond D., dat, terwijl een versch been omstreeks 54 duizendste stikstof bevat, een menschelijke cubitus, door lartet bij Aurignac gevonden,