Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/497

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
81
WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

tijdschrift door hem zijn beschreven. Zijne methode is die van coulomb: hij laat eene cirkelvormige schijf, die in haar midden aan een veerkrachtigen draad horizontaal is bevestigd, in haar eigen vlak door de torsie van den draad slingerende bewegingen maken, terwijl zij gedompeld is in de vloeistof, wier wrijvingscoëfficient hij bepalen wil. Uit het opvolgend afnemen der slingerwijdte van eenig punt der schijf in eenen bepaalden tijd laat zich die wrijvingscoëfficient nu berekenen. Op deze wijze heeft hij die coëfficiënt bepaald bij verschillende vloeistoffen voor de wrijving der deelen van eene zelfde vloeistof tegen elkaar (inwendige wrijving) en voor die der deelen van eene vloeistof tegen die van eene andere (uitwendige wrijving). Voor zijne numerische uitkomsten naar de verhandeling zelve verwijzende, omdat de mededeeling daarvan, zou zij doeltreffend zijn, te veel ruimte zou beslaan, vermelden wij hier alleen de daaruit afgeleide gevolgen, die op zich zelf van belang zijn.

De inwendige wrijving der vloeistoffen neemt af met de verhooging der temperatuur.

Water en oplossingen van zouten in water hebben eene veel geringere wrijving dan olie.

De wrijving in zoutoplossingen is bij sommige grooter, bij sommige kleiner dan die in gedestilleerd water. Bronwater heeft eene geringere wrijving dan rivierwater en dit weder eene mindere dan gedestilleerd water.

De wrijving in dampkringslucht is veel grooter dan men dit, hare zoo geringe digtheid in aanmerking genomen, zou verwachten. Die wrijving is slechts ongeveer veertigmaal kleiner dan die in water. De aanwezigheid van waterdamp in de lucht schijnt de wrijving daarin te verminderen.

 

Duur en wezen van den ontladingsstroom eener leidsche flesch.—Hierover heeft feddersen, te Leipzig, zeer belangrijke proefnemingen gedaan (Ibid., pag. 437 en v.). Het apparaat, dat hij bezigde, was ingerigt ongeveer als dat 't welk door wheatstone vroeger voor dergelijke onderzoekingen was aangewend en bestond hoofdzakelijk uit twee deelen: een spiegel, die in een vlak, regthoekig op het zijne, snel kon gedraaid worden (maximum der snelheid ongeveer 100 omgangen in de seconde), en een daarvóór geplaatst vonkentoestel. Slechts was deze spiegel niet, zooals bij wheatstone, vlak, maar hol, en F. nam dan ook het beeld der vonk niet subjectief in den spiegel, maar objectief op een daarvoor geplaatst mat glas waar. Niet het minst belangrijke in zijne verhandeling is het overzigt, dat hij geeft van de wijze, waarop men zich het verloop der verschijnselen in den geleider, waardoor de ontlading eener

1861.
11