zooals zij door H. zelven (op p. 425) geformuleerd zijn, hier te mogen mededeelen:
I. 1. Door het almagtige "het worde" ontstond uit niets in de wereldruimte, zooals deze ons thans bekend is, stof met de meest verschillende eigenschappen begaafd, gelijk wij deze thans erkennen kunnen, in den meest verdeelden elementairtoestand, in den status nascens.
2. Even als de gloeijend gesmolten bollen in de vormingstheorie van la place, maar door zamenvoeging van kosmisch stof, is het hemelligchaam ontstaan, waarvan de meteorieten de brokstukken zijn.
3. De drukking der buitenste lagen op de dieper gelegene, en de persing der ongelijksoortige en gelijksoortige deeltjes tegen elkander doet de temperatuur rijzen en de reactie van het inwendige des hemelligchaams tegen zijne korst en oppervlakte neemt eenen aanvang.
4. Eene vaste korst wordt namelijk reeds gevormd, terwijl de binnenste ruimte nog voortgaat vast te worden.
5. Een verschil tusschen de uitzettende spanning in het in- en uitwendige kan eene uiteenbarsting van het hemelligchaam veroorzaken. De brokstukken worden naar alle rigtingen geworpen en doorloopen de ruimten der sterrenwerelden.
II. 1. Een brokstuk treft in zijne baan den dampkring onzer aarde.
2. Zijne kosmische snelheid ontmoet daarin eenen wederstand, die het tot stilstand kan brengen.
3. Gedurende dien tijd wordt door zamenpersing licht en warmte ontwikkeld; de meteoriet draait om zijn as; hij erlangt eene smeltingskorst.
4. De verhitte luchtlaag vloeit zamen achter den meteoriet en vormt zoo eenen vuurbol.
5. De stilstand van het meteoor is het einde zijner kosmische baan.
6. Licht- en warmte-ontwikkeling verdwijnen, de ledige ruimte in den vuurbol wordt plotselijk gevuld, en daardoor ontstaat een knal.
7. De inwendige koude kern ontvangt hitte van de uitwendige korst.
8. De meteoriet valt, als een nu aan de aarde behoorend zwaar ligchaam neder, en is des te warmer, hoe beter geleidend voor warmte de stof is, waaruit hij bestaat.
Diffusie op de scheikundige analyse toegepast.—Th. graham doet opmerken, dat de vaste ligchamen kunnen onderscheiden worden in twee klassen: in kristalloïden en in colloïden. Onder den eersten naam verslaat hij de voor kristallisatie vatbare ligchamen, onder den laatsten diegene, welke nimmer