Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/52

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
30
VERANDERING DER LUCHTSGESTELDHEID IN NOORD-EUROPA.

een deel en maakte de Westewinden, die in West-Europa zoo zeer de overhand hebben, veel kouder dan anders veelal het geval is. Zeevarenden hebben tusschen Amerika en Europa geweldige hoeveelheden ijs ontwaard, waardoor zij hun ondergang vaak zeer nabij waren. Helms maakt daaruit op, dat in genoemde kwart eeuw de laatste groote ophooping van het ijs, dat sedert de 14e eeuw welligt in de Noordelijke poolzeeën opgehoopt was, zuidwaarts afgevoerd en langzamerhand verdwenen is.

Is deze niet onwaarschijnlijke meening gegrond, dan is het mogelijk, dat wij nu eene welligt lange reeks van warmere jaren, reeds met 1857 begonnen, te wachten hebben, omdat het te denken is, dat er vele jaren, misschien eeuwen, zullen verloopen, eer er zich weder zulk eene aanzienlijke hoeveelheid poolijs zal hebben opgehoopt.

De schrijver meent uit dit een en ander de gevolgtrekking te mogen maken, dat de teelt van ooft en van andere gewassen, die eene warme luchtstreek behoeven, in de Noordelijke landen van Europa thans bijzondere aanbeveling verdient.

Wij meenden dit een en ander te moeten mededeelen, maar kunnen niet nalaten er, tot ons leedwezen, bij op te merken, dat de zomer van 1860 de meening van helms, althans voor Nederland, niet heeft bevestigd.