Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/74

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
52
WINDVORMINGEN.

aardschors, hetwelk wij kennen, is, in zoover het niet uit granieten, basalten en dergelijke steensoorten bestaat, onder water gevormd en later daaruit opgeheven, terwijl alles, wat de wind boven water te zamen gehoopt mogt hebben, daarbij geen stand zal hebben kunnen houden; en het niet vinden van voorwereldlijke duinen en zandstuivingen bewijst dus nog in het minste niet, dat ze niet aanwezig geweest zijn of niet hier of daar eenmaal gevonden zullen worden.

 

Ik heb getracht den wind te doen kennen als een der natuurkrachten, waaraan de aarde den vorm van hare oppervlakte te danken heeft, maar ik heb dien alleen voorgesteld in zijnen gewonen vorm, hoe hij door »patience et longueur de temps", gelijk de fabeldichter zegt, beetje bij beetje, ligte zandkorreltjes en stofjes opnemende of voortrollende, gewrochten vormt, wier gezamenlijke uitgebreidheid die van koningrijken evenaart.

Wanneer de wind, met »force en rage" werkt, wanneer hij in den vorm van hozen of typhons en orkanen, alles wat onder zijn bereik komt, in zijnen grooten walsdans, met omdraaijingen van soms honderd uren middellijn, medesleurt; of wanneer hij, de zee tot zijn werktuig uitkiezende, hemelhooge golven bezigt om stranden uit te groeven of rotsen af te breken, dan evenwel blijven de uitwerkselen nog steeds in grootte en uitgestrektheid verre beneden de zoo even genoemde.

Zoo is 't met de geheele vorming en vervorming van de gronden, die de buitenkorst onzer aarde zamenstellen. De hiertoe gebezigde middelen zijn meestal geringe krachten, maar die, gedurende langen tijd en over groote ruimten werkende, de grootste gewrochten te voorschijn brengen.