Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/77

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
55
GETROKKEN VUURWAPENS EN ANDER MOORDTUIG.

oorlog werd er gevoerd, zoo lang de mensch bestond, en zal er, 't zij dan met grootere of kleinere tusschenpoozen, blijven bestaan, zoo lang er menschen zijn, dat is: zoo lang de magt en de ijverzucht van den eenen in strijd is met den vrijheidszin en het eigenbelang van den anderen. Niet ten onregte dunkt ons, beweert la bruyère, dat, zoo er slechts twee menschen op de aarde woonden en elk over eene helft had te beschikken, het eerste geschil over de grenzen zoude ontstaan!

Konden de vredevrienden de wereld eenmaal in een diepen vredeslaap indommelen, welken waarborg zouden zij ook dan nog kunnen geven tegen een onaangenaam ontwaken, tegen de boosheid van den eersten den besten ijverzuchtigen, maar bekwamen gelukzoeker, die zich niet zoude ontzien om van dat vertrouwen en van die rust misbruik te maken, ten einde zijne plannen ten uitvoer te leggen. Eene algemeene en blijvende zondeloosheid zou dus alleen den algemeenen vrede kunnen verzekeren; de vredevrienden beproeven derhalve in de eerste plaats dit laatste te bewerken, in stede van den omgekeerden weg te volgen!

Even als er dus, hoe betreurenswaardig dan ook, verscheurende en onderling vechtende dieren zijn, zullen er ook oorlogvoerende menschen zijn; en die oorlogszuchtige geaardheid, onafscheidelijk van onze natuur, zij onze verontschuldiging, zoo wij het waagden eene schijnbaar oorlogszuchtige bladzijde in dit vrede-ademend Album te schrijven.

Schijnbaar oorlogszuchtig, zeiden wij, en inderdaad de titel van dit opstel en hetgeen hier verder volgen zal heeft eene vredelievende strekking, een vredelievend doel. Want, haasten wij ons het op te merken, geen kwaad zonder tegengift, die oorlogsmanie wordt niet door alle menschen gedeeld; er zijn gelukkig menschen, die den vrede niet trachten te bewerken door proza of poëzij, door vertoogen en weeklagen, maar welken de zegeningen des vredes, het behoud van onafhankelijkheid en erf, zóó zeer ter harte gaan, dat zij daar goed en bloed, rust en gemak voor veil hebben. Die soort van menschen heeten krijgslieden; zij leven op het land en op het water; zij hebben in de maatschappij der menschen een bijzonder doel te vervullen; ook in de dierenwereld vindt men evenzoo individuen met bijzondere functiën belast, b.v. bij de bijen, mieren, enz.

Zulke krijgslieden praten weinig over vrede, maar doen er des te