Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/101

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
81
OVER DE TAAL EN DE VERGELIJKENDE TAALKENNIS, ENZ.

ook de taal op zich zelve, de taal in het algemeen, als een vraagstuk van natuurkundig onderzoek beschouwd kan worden.

Er doen zich bij dit vraagstuk verschillende punten op, waaromtrent wij opheldering verlangen; of liever het vraagstuk zelf schijnt zich in verschillende andere op te lossen, waarvan elk wederom zijne eigene moeijelijkheden aanbiedt. Vooral hooren wij de vraag met nadruk opwerpen, welke de oorsprong is der menschelijke taal? Maar als de taalkunde in den geest der natuurkundige wetenschappen beoefend wordt, dan zal het wel in de eerste plaats noodig zijn, dat wij de oplossing der meest algemeene vraagstukken niet aan den aanvang van het onderzoek verwachten, en, al moesten die vraagstukken ook nog lang als onopgeloste raadsels overblijven, dan kon toch de wetenschap, ondanks deze overblijvende onzekerheid, met vruchtbaar gevolg beoefend worden. Men vergeet het maar al te veel, dat in alle natuurkundige wetenschappen vele vragen nog voor geene oplossing vatbaar zijn, en dat het veelal juist die vragen zijn, waarvan men de oplossing reeds verlangde, vóór dat de wetenschap nog ontstaan was. Terwijl de raadselachtige donkerheid dier vragen de eerste aanleiding gaf tot onderzoek, hebben zij, ook wanneer zij onbeantwoord bleven, echter dit onmiddellijk voordeel opgeleverd, dat eene wetenschap ontstond, welke andere vragen oplossen kon en ongekende dingen aan het licht bragt. Hij, die van de geologie de oplossing der vraag over de vorming der aarde verwacht, zal zich teleurgesteld vinden, maar hij zal desniettemin veel van haar vernemen omtrent de opvolging der onderscheidene lagen, waaruit de meeste gebergten bestaan, over veranderingen en verplaatsingen dier lagen, waarbij zij werden opgeheven uit hare vroegere ligging op den bodem der zee, en over de afwisselende en elkander opvolgende reeksen van uitgestorvene soorten, die vroeger de planten- en dierenwereld onzer planeet uitmaakten.

Het aanleeren eener vreemde taal is onder de bewoners van Europa thans zoo gewoon, dat men onder beschaafde menschen slechts weinigen aantreft, die niet, behalve hunne moedertaal, nog eene of twee of zelfs dikwerf drie of vier vreemde talen verstaan. De oude volken ondertusschen, waarvan het hedendaagsch Europa de eerste beginsels der weten-

1862.
6