Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/112

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
92
OVER DE TAAL EN DE VERGELIJKENDE TAALKENNIS IN VERBAND

in meer bepaalden zin de menschelijke taal, als voorstelling van gedachten en gewaarwordingen door gearticuleerde klanken, door woorden, beschouwd. Die gearticuleerde klanken maken op zich zelve nog geene taal; sommige vogels — eksters en papegaaijen b.v. — kunnen allerlei menschelijke woorden met treffende gelijkheid nabootsen, maar niemand zal door die zinledige nabootsing tot de meening gebragt worden, dat deze dieren waarlijk spreken, al bezigt hij ook somtijds dit woord, wanneer hij hun geklap bedoelt.

Het groote raadsel ligt derhalve in de keuze, die de mensch gedaan heeft, om de door zijne stem- en spraakwerktuigen gevormde klanken tot teekenen te bezigen, waardoor hij zijne gedachten uitdrukt. Herder, die in zijne, nu voor omstreeks negentig jaren bij de Berlijnsche Akademie der Wetenschappen bekroonde prijsverhandeling over den oorsprong der taal de nabootsing van gehoorde klanken (hij haalt tot voorbeeld het blaten van een schaap aan) als de aanleiding tot vorming der eerste woorden aanneemt, geeft zich vele moeite om aan te toonen, hoe de mensch eene taal, waar hem geen geluid tot voorbeeld was, heeft kunnen uitvinden. Niet alle voorwerpen geven geluid. Hoe hangt gezigt en gehoor, kleur en woord, reuk en klank te zamen? Hij verklaart dit door een' zamenhang in ons denkend wezen. Eigenschappen der voorwerpen kennen wij slechts als aandoeningen van ons sensortum commune. Ik moet echter bekennen, dat al wat door herder hier wordt bijgebragt, en ook zijn betoog, dat het gehoor in het midden staat tusschen andere zinnen in klaarheid en omvang van gewaarwording, de zaak voor mij nog niet tot helderheid heeft gebragt.

Herodotus heeft een verhaal, 't geen ons reeds uit onzen schooltijd bekend is[1], dat psammetichus, om uit te maken, of de Egyptenaren het oudste volk der aarde waren, twee jonggeboren kinderen aan een' herder toevertrouwde, die hen bij de kudde moest opvoeden en onder een afzonderlijk dak laten slapen, terwijl zij op bepaalde tijden door geiten, die hen met hunne melk moesten zogen, werden bezocht. Hij verbood, dat iemand in hunne tegenwoordigheid spreken zou, en gaf last, dat men opletten moest, welken klank zij, nadat zij hun

  1. Histor. Lib, II. C. 2,