Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/111

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
91
MET DE NATUURLIJKE GESCHIEDENIS VAN DEN MENSCH.

lende vreugdetoonen kunnen wij ook van vogels vernemen, en het gezang der nachtegalen klinkt ons in de stille Meinachten als een Lied ohne Worte tegen, dat alleen tot het gevoel, maar niet tot het verstand spreekt.

De oorspronkelijke wortel-woorden schijnen over 't algemeen benamingen van eigenschappen of aanwijzende woorden geweest te zijn. De eerste maken de grootste meerderheid uit, en kunnen nu eens tot een werkwoord, dan eens tot een naamwoord geworden zijn. Niet geheel vrij van willekeur althans schijnt het te meenen, dat alles aan wortels, die de beteekenis van werkwoorden zouden hebben, zijn ontstaan te danken had, en dat geen naamwoord oorspronkelijk zou kunnen wezen.

De ontleedkunde kan ons met de inrigting der menschelijke stemwerktuigen bekend maken. Zij kan ons in de meerdere of mindere spanning der stembanden, in de grootere of geringere uitgestrektheid, waarin deze deelen trillen kunnen, het verschil van hoogere en lagere toonen, in de bewegingen der deelen, die de mondholte vormen, in de veranderingen, die de tong en lippen bij het vormen van gearticuleerde klanken ondergaan, de geschiktheid tot spreken ophelderen, — omtrent den oorsprong der taal laat zij ons in het duister. De kunstige inrigting van al de deelen in het menschelijk ligchaam, die op de vorming van gearticuleerde klanken betrekking hebben, verdient echter onze bewondering, en de eenvoudigheid van middelen, waarvan de natuur zich hier bediend heeft, valt misschien het sterkst in het oog, wanneer men de onvolkomene uitkomsten nagaat, die een von kempelen verkreeg, toen hij, na jaren nadenken en dikwerf herhaalde pogingen, eindelijk eene dusgenoemde Spraakmachine vervaardigd had.

Het vermogen om te spreken moet door de natuur gegeven zijn, maar de taal is daardoor niet verklaard. Mededeeling onzer gewaarwordingen en gedachten door teekenen is taal in het algemeen, en zoo heeft men de teekenspraak der doofstommen, en in zekeren zin kan afteekening van voorwerpen mede eene taal, — een beeldspraak genoemd worden. Met enkele teekens en letters kan de wiskunde eene geheele reeks van diepzinnige gedachten, als afleiding uit algemeene begrippen omtrent de afgetrokkene voorstelling van hoegrootheid, aanschouwelijk maken. Maar wij hebben in ons geheele opstel