Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/125

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
105
BEENDERENHOLEN.

Karlsbader bron, waarvan het water zoo kalkhoudend is, dat b.v. bloemen, vogelnestjes en dergelijke voorwerpen, als men die in dat water houdt, binnen weinige oogenblikken geheel bekleed worden met eene korst van zoetwaterkalk.

Doch genoeg hierover: laat ons hier niet beschrijven, hoe er onder den hangenden kalkkegel, onder den stalaktiet, die zich telkens benedenwaarts verlengt, een ander kalkgewrocht regtstreeks opwaarts wast, en hoe er een stalagmiet ontstaat, als de druppels op vasten bodem vallen. Laat ons hier niet verhalen, hoe beiden eindelijk elkander raken, hoe de als ingesnoerde plaats van aanraking eindelijk ook met kalk wordt gevuld, en hoe er dus dikke zuilen ontstaan van honderde voeten lang. Is evenwel de bodem van het hol niet steenachtig, niet hard, maar los, dan vormt er zich geen eigenlijke stalagmiet, want de kalkhoudende druppels dringen tusschen de losse bedekking en zetten hunnen kalk in onregelmatige korrels af. Het gezegde is voorzeker genoeg om aan te toonen hoe er eene korst van zoetwaterkalk moet gevormd worden in holen, waarvan de bodem uit slib en leem bestaat en dus niet vast genoeg is om de vorming van stalagmieten te veroorloven. Dan bestaat die korst uit eene menigte kleine, platte, krom loopende stalagmieten, die gezamenlijk eene min of meer onregelmatige, gatige oppervlakte vormen.

Onder die kalkkorst dan vindt men in de meeste holen eene min of meer dikke laag, bestaande uit zand, leem, gerolde keijen en beenderen van dieren. Die beenderen zijn zoo standvastig met leem en gerolde steenen vergezeld, dat men hoogst zelden holen vindt, die wel beenderen, maar geen diluviale zand- of leemlagen bevatten. In het algemeen kan men zeggen, dat er meer beenderen gevonden worden en dat zij beter bewaard gebleven zijn, als zij door eene tufkorst zijn bedekt, dan indien die korst ontbreekt. Waarschijnlijk is het, dat die kalkkorst gediend heeft en nog dient om de lucht af te sluiten en gevolgelijk de beenderen te bewaren, en dat in vele holen, waar beenderen gelegen hebben, maar waarin geene stalagmieten gevormd zijn, de werking van de dampkringslucht die beenderen heeft vernietigd. Immers men vindt die beenderen in zeer verschillenden toestand; somtijds is hun weefsel zoo weinig veranderd, dat men er nog de