Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/129

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
108
BEENDERENHOLEN.

voor sporen van roofdiertanden, voor bewijzen van afknabbeling gehouden worden. De hedendaagsche verscheurende dieren bijten niet zelden de beenderen van hunne prooi aan stukken, als zij namelijk daartoe niet al te vast en stevig zijn, en is dit het geval, dan knagen en knabbelen zij het vleesch er af, en hunne scherpe tanden laten groeven en krassen na op de beenderen: waarom zouden ook de voorwereldlijke verscheurende dieren niet zoo gehandeld hebben als de hedendaagschen doen?

Ten derde: De ingangen van sommige holen zijn betrekkelijk naauw. Niet zelden vindt men de wanden van den ingang min of meer glad; de oneffenheden, die het gesteente op andere plaatsen bezit, zijn daar min of meer afgestompt, platter, gladder geworden. Dat is veroorzaakt door het gedurige uit- en ingaan der bewoners, dat is een bewijs, dat jaren en jaren lang de ruige pels van den holenbeer langs de wanden van den ingang gestreken heeft en eindelijk de gladheid dier wanden heeft veroorzaakt. Of zien wij niet, hoe zelfs in onze menageriën de dieren het binnenste hunner hokken glad schuren, eenvoudig door honderd, ja duizendmaal al schuivende langs de schuttingen te strijken?

Ten vierde: In sommige holen vindt men zekere op kalkklonters gelijkende ligchamen, die men dreksteenen, coprolithen, heeft geheeten, en die men vrij algemeen voor versteende uitwerpselen van beeren en hyenaas houdt. Buckland wilde zich overtuigen, of het waar was, dat die ligchamen versteende drekstoffen konden zijn; hij zond een coproliet aan den eigenaar eener menagerie te Londen en liet hem vragen wat het was; en het antwoord was, dat het voorwerp volkomen op de uitwerpselen van hyenaas geleek. Bovendien verzekeren sommige onderzoekers van holen, dat de coprolithen bijna altijd op min of meer afgezonderde plaatsen in het hol gevonden worden; en daaruit meent men te mogen afleiden, dat die plaatsen door het dier uitgezocht zijn geworden om er zijne uitwerpselen neder te leggen en dus, dat zij er door het dier zelf zijn gebragt. Ook onze hedendaagsche roofdieren verbergen veelal hunne uitwerpselen, al is het maar dat zij er zand of turfmolm over heen werpen; denk slechts aan onze honden en katten: ook de voorwereldlijke roofdieren kunnen de zelfde neiging hebben gehad.