Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/130

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
110
BEENDERENHOLEN.

De bewijzen, dat die beenderenholen eenmaal tot: woonplaats voor de verscheurende dieren, welker overblijfselen er in gevonden worden, gediend hebben, zijn derhalve vrij talrijk en voorzeker in den eersten opslag vrij geldig; zij worden dan ook door verscheidene geologen als zoodanig aangenomen. Doch anderen zijn er, die de zaak op eene geheel andere wijze meenen te moeten verklaren; zij gelooven niet, dat de beenderenholen ooit tot verblijfplaats van dieren gediend hebben; zij beschouwen die holen als 't ware als begraafplaatsen of liever als knekelhuizen. Die beenderen, zeggen zij, zijn er in gekomen op de zelfde wijze als er beenderen gekomen zijn in beenderenbrecciën; zij zijn in de holen gekomen te gelijker tijd en door de zelfde magt als de gerolde steenen en het slib, dat den bodem der holen bedekt, dat is, zij zijn er door waterstroomen in gespoeld en vervolgens uit het water bezonken.

Het zoo even gebezigde woord breccie eischt hier misschien eene korte verklaring. In vele spleten en holten van oudere gebergten vindt men gesteenten, die uit een mengsel van verschillende stoffen bestaan, vooral uit kleine brokken van de omliggende gesteenten, slib, leem, zand en kalk met overblijfselen van dieren vermengd. De waarnemingen van alle geologen, welke die gevulde spleten onderzocht hebben, bewijzen, dat de brecciën ontstaan zijn door dat waterstroomen de brokken steen, die door verwering van de bergen zijn afgebroken, voortgespoeld hebben, tevens met het steengruis en slib, dat zij bevatteden, en met schelpen van weekdieren, die zij op hunnen weg ontmoetten. Geraakten die voortgespoelde stoffen nu in spleten of holen, dan bezonken zij daarin en vormden daar eene aanzameling van grind en slib, die langzamerhand vast werd, omdat het met kalk verzadigde water, dat hen doordrong, zijne kalk afzette tusschen de steenbrokken en slibdeeltjes en zoodoende alles als 't ware tot eene vaste massa aaneen lijmde. Brecciën zijn dus steenbrokken en slib door een cement aaneen gebakken, waarvan de steenbrokken nog grootendeels hunne kanten en hoeken behouden hebben, en die dus niet zeer langen tijd door het water zijn voortgespoeld, want als de steenbrokken ver en lang verplaatst worden, dan slijpen zij rond, en in dat geval noemt men de brecciën conglomeraten.