Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/135

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
115
BEENDERENHOLEN.

verscheurende dieren die geraamten uiteen gerukt hadden, maar het zijn beenderen van beeren en hyenaas, die ver van elkander verspreid liggen in de kalkkorst, die hen voor vernietiging bewaard heeft.

Ten zesde: De beenderen zijn zeer dikwijls gespleten. Wat bewijst dat? Dat zij eenigen en wel een vrij langen tijd onbegraven aan de lucht blootgesteld gelegen hebben, voordat zij in de tufkorst der aarde geraakt zijn, die hen voor geheele vernietiging heeft beschermd. Nog heden ten dage zien wij, dat platte beenderen, die onbegraven aan den invloed van het weder blootgesteld liggen, los worden in de naden, dat lange beenderen splijten, en als het beenderen van jonge dieren zijn, dat de epiphysen loslaten. Ga naar de eindelooze prairiën van Noord-Amerika en zie de tallooze geraamten van buffels door den rooden man gedood om het vleesch en de huid te bekomen, — de lange beenderen zijn gespleten. Ga naar de pampas van Buenos Ayres en zie de ontelbare geraamten van runderen en paarden, afkomstig van dieren, die gestorven zijn ten tijde der verschroeijende hitte of die verdronken zijn in den regentijd, als de rivieren buiten hare oevers treden en mijlen ver de met kleine mimosaas begroeide vlakten overstroomen, — de beenderen zijn wit gebleekt, maar ook zijn velen: gespleten. Ga naar de zandwoestijnen van Afrika en volg den weg der karavanen: als witte staken steken de ribben en lange beenderen van kameelen en paarden uit het losse, gloeijende zand, — de meesten zijn gespleten, omdat zij bloot gesteld waren aan den invloed van de lucht, die hen van alle dierlijke gelei beroofde. En zouden dan de gespletene beenderen der holen ons niet bewijzen, dat ook zij jaren lang op de oppervlakte der aarde gelegen hebben, voordat zij werden gespoeld in de holen, waar eene kalkkorst hen heeft overdekt?

Ten zevende: De beenderen der holen zijn niet zelden als geslepen; zij hebben gerold met de keijen en het gruis, waarin zij nu liggen. Maar niets kan een been zoo rond slijpen of plat slijpen als een waterstroom, die het voortstuwt en het doet schuiven en rollen over harde rotsen of het doet wrijven tegen steenbrokken en zand. schmerling vond in de holen van België beenderen, die geheel rond geslepen waren; alle uitstekende hoeken en punten zijn verloren ge-