Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/136

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
116
BEENDERENHOLEN.

gaan door de werking van het water, dat hen langen tijd aaneen voortrolde.

Ten achtste: Men vindt beenderen van beeren in holen veel te klein en te naauw dan dat die dieren er zich in hebben kunnen omkeeren, hoeveel te minder er in hebben kunnen leven; en integendeel niet zelden ontbreken zij in groote en ruime holen, die volkomen geschikt waren om hen te huisvesten.

Ten negende: Er zijn weinig holen, waarin zoo vele beenderen van hyenaas gevonden zijn, dat men daaruit zou kunnen besluiten, dat zij tot woonplaats voor die dieren gediend hebben. De holen van Lunel-Viel in het zuiden van Frankrijk zijn de eenigen, waarin zooveel hyena-beenderen en uitwerpselen van die dieren voorkomen, dat eene dergelijke veronderstelling geoorloofd zou kunnen zijn. Doch de aanwezigheid van hyena-uitwerpselen bewijst in geenen deele, dat de plaatsen waar men hen vindt tot verblijfplaats voor die dieren gediend hebben, want het is met de vleeschetende dieren anders dan met de plantenetenden, wat het nederleggen hunner uitwerpselen betreft. De eersten leggen zelden hunne drekstoffen neder in de schuilhoeken, waarin zij wonen; zij zoeken daartoe veelal afgelegene plaatsen op en onderscheiden zich in dit opzigt zeer van de planteneters.

Ten tiende: In de meeste holen vindt men eene zeer groote menigte beenderen van paarden, runderen, herten, zwijnen en andere plantenetende dieren, en betrekkelijk zeer weinig beenderen van hyenaas; ja er zijn zelfs vele holen, waarin men in 't geheel geen beenderen van groote verscheurende dieren vindt. In Amerika en Nieuw-Holland zijn vele beenderenholen, maar hyenaas zijn er nooit geweest, evenmin als zij er tegenwoordig zijn. Verder, als de hyenaas de oorzaak geweest waren van de zoo zonderlinge ophoopingen van beenderen, die men in sommige holen vindt, waar men overblijfselen aantreft van land- en waterzoogdieren, van kruipende dieren, van roofvogels en watervogels, — waarom zouden de tegenwoordige hyenaas dan niet iets dergelijks veroorzaken, waarom zouden ook onze hyenaas dan niet beenderenhoopen opstapelen in holen en grotten? Immers, onze hedendaagsche hyenaas slepen hunne prooi niet in hunne schuilhoeken, maar verscheuren haar op de piaats waar zij haar vangen of vinden; zouden