menschen gered, zooals, volgens aucher-eloi, in 1829 bij Urumiah het geval was. Ook viel het in menigte neder bij de belegering van Herat. Pallas zamelde het in de Tartaarsche woestijnen, eversham en ledebour in de Kirgisen-steppe, bilrzikdgi in 1845 in Anatolië. Zijne grootte wisselt af van die eens speldeknops tot die eener erwt of kleine noot en draagt aldaar den naam van aardbrood (semlänci chleb). Th. nees von esenbeck heeft daarop een nieuw plantengeslacht Sphaerothallia gevestigd, volgens de beschrijving en afbeelding (welke wij hierbij gedeeltelijk overnemen), gegeven door Fig. 1. Fig. 2.
Op deze plek in de tekst zou een afbeelding moeten verschijnen. |
Het onregelmatig-kogelvormig loof (thallus) in natuurlijke grootte.
Een stuk daarvan vergroot. — Op beide zijn de vruchtjes of schildjes (apothecia), van een cirkelronden kring omgeven, zigtbaar.
ed. eversmann, hoogleeraar te Kasan en voorkomende in de Jungen der Kais. Leop. Akademie der Naturforscher. XVII, 2, p. 349 — 358. Breslau en Bonn, 1831. Dit korstmos heeft eene meer of min kogelronde gedaante of sphaerische thallus, vanwaar de naam Sphaerothallia, nees, t.a.p., 359 — 362, en is vooral opmerkelijk, doordien het volstrekt geen aanhechtingspunt aan de aarde heeft, dat misschien bij geen ander geslacht van korstmossen plaats heeft, en waaruit het zich laat verklaren, dat dit plantje zoo gemakkelijk door den wind opgenomen kan worden en zóó, zelfs over de wallen eener belegerde vesting heen, door storm of windhozen naar andere plaatsen gebragt kan worden.
Het loof (thallus), dat is de geheele zelfstandigheid van dit korstmos, is droog, zwamachtig of lederachtig. Volgens pallas komt het in den droogsten, steen- en kalkachtigen bodem der Tartaarsche woestijn voor en is dan bijna niet van de steentjes, tusschen welke