Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/157

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
187
VAN HET MENSCHELIJK GESLACHT.

gronden een' aanvang maak, niet nalaten een woord te zeggen over een zeker physisch betoog, dat gerigt is tegen de gewone tijdrekening, zoo men het ontstaan van het menschdom uit één paar stamouders aanneemt, en tegen den oorsprong van het menschelijk geslacht uit één paar, wanneer men vrede heeft met de gewone tijdrekening. Dat betoog, indien het verdient zoo te worden genoemd, is te berde gebragt door mannen van naam, en dáarom, en al ware het dan ook alleen als van eene curiositeit, meen ik er van te moeten gewagen. De mannen, die dat betoog gebruiken, zijn natuurkenners van de nieuwere materialistische school, te weten burmeister en vogt. De eerste houdt het voor onmogelijk, dat binnen eene tijdsruimte van 4000 jaren duizend millioen menschen uit één enkel menschenpaar zouden kunnen ontsproten zijn. Vogt stelt het als eene tastbare ongerijmdheid voor, dat de afstammelingen van Noach zich zóó sterk hebben kunnen vermenigvuldigen, dat men 500 jaren na den zondvloed Egypte en sommige streken van Azië door millioenen menschen bevolkt vindt. Hij voegt er bij: "zelfs muizen en konijnen zouden moeten wanhopen aan zulk eene vermenigvuldiging hunner nakomelingschap".

Met regt heeft thum op deze plaats van vogt aangemerkt, dat "wanneer vogt elders erkent geen mathematicus te zijn, hij daarvan hier het bewijs levert. Want", dus vervolgt hij, "had vogt uit zijne schooljaren nog een flaauw begrip van eene geometrische progressie overgehouden, dan, zou hij die zinsneden niet hebben kunnen schrijven. Aangenomen, dat in de oudste tijden elk menschenpaar gemiddeld van het 25e tot het 50e levensjaar 6 kinderen voortbragt, die ook weder het 50e levensjaar bereikten en per paar 6 kinderen kregen, dan zou zich het aantal menschenparen na elke 25 jaren verdriedubbeld hebben, en wij zouden de volgende reeks verkrijgen: