Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/214

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
192
SPRINKHANEN.


Toen kwamen de ingezetenen van alle kanten bijeen: Duitschers, Bulgaren, Moldaviërs, Joden en groot- en klein-Russen vereenigden zich om hunne bezittingen met alle man te verdedigen. Binnen korten tijd waren wel 14,000 man tot dit oogmerk bijeen. Maar reeds hadden de sprinkhanen eene oppervlakte lands van wel 4 vierkante mijlen ingenomen. Om hen van de aangrenzende velden af te houden, werden langs de akkers diepe grachten gegraven en deze met een aantal manschappen bezet, welke de zich in die grachten nederstortende sprinkhanen moesten dooden. Het overige der mannen, op alle toegankelijke plaatsen verdeeld, kampte met doorneggen en bezems om de overal uit riet en struiken opkomende vijanden te dooden. Waar de grond vlak genoeg was, vertraden kudden paarden en runderen het ongedierte onder hunne hoeven. Wachten te paard sloegen de bewegingen der sprinkhanen gade, om de manschappen ten spoedigste te roepen naar de plaats, waar de verdedigingslinie gevaar liep doorgebroken te worden. Acht volle dagen duurde de slagting en ¾ der sprinkhanen waren gedood. Toen hadden de overgeblevene hunne laatste vervelling volbragt en op den 9den Julij verhieven zij zich, als volkomen gevleugelde insekten, in de lucht. Toen was natuurlijk alle verdere strijd nutteloos, en het volk werd ontslagen; maar hunne moeite was niet vergeefsch geweest; want, terwijl in het nabij gelegen Chersonsche gouvernement bijna de geheele oogst verloren was gegaan, had zij in Bessarabië bijna niet geleden. De vochtige en koude herfst van 1860 doodde vele sprinkhanen nog vóór dat zij eijeren gelegd hadden en de daarop volgende strenge winter deed eene massa der nog gelegde eijeren omkomen, zoodat het kwaad in 1861 zich niet weder herhaald heeft.