Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/237

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
215
HET LANDSCHAP.

gang vervalt meer en meer de oorspronkelijke natuur, die eenmaal over het menschelijk geslacht heerschappij voerde. Ons vaderland is eene van hare schoonste overwinningen, een gedenkteeken van 's menschen zegepraal over de magt des waters. Ons land is een kunstland; de natuur draagt hier een menschelijk gewaad. En ook dit landschap is in zekeren zin schoon. Onze landschapschilders hebben het begrepen en hun roem is ons een waarborg daarvoor. Wij ergeren ons niet, wanneer de mensch de hem omringende natuur omwerkt en herschept om er het meeste voordeel van te genieten. Integendeel, onze polders, doorsneden met regtlijnige wegen en kanalen, beplant met lange reeksen van ijpen of wilgen, omzoomd door boschjes, hooischelven en kerktorentjes, hebben niets terugstootends. Zij spreken alleen van gezond verstand en welberekend eigenbelang. Er is niets doelloos in, al heeft het geheel ook weinig verheffing.

Eenvoud en klaarheid kenmerken het Nederlandsche landschap, dat, meer dan wij begrijpen kunnen, den vreemdeling boeit, Een kronkelend riviertje, in ongelijke groepjes omzoomd door het teedere doorzigtige riet; hier en daar een knotwilg of eene opene plek, waardoor de weide en het vee zigtbaar worden; in het verschiet een paar boerenwoningen, een popelboschje, een molen, een ophaalbrug, een turfschip en een hengelaar, en achter dit alles het licht der ondergaande zon of der opkomende maan; eene heldere lucht met kleine wolkjes, ziedaar een uitsluitend Nederlandsch tafereel. Hier heerscht noch weemoed noch ontzetting, maar onverstoorbare kalmte. Alles is gelijk aan den aard des volks, prozaïsch en alledaagsch. De afwezigheid van het doellooze, overdragtige werkt aangenaam op het gezond verstand, en vooral voor hem, die zich aan het romantische heeft overladen, zijn zulke landschappen onwaardeerbaar.

Moeten wij evenwel altijd in zulk eene omgeving blijven, dan zal ons schoonheidsgevoel meer en meer verkwijnen, onze opvattingen worden nuchter, plat, dikwijls gemeen,—en de meeste onzer kunstwerken zullen daarvan de blijken dragen. Daarom is het vooral voor den Nederlander van groot belang, dat hij zich niet in zijn zelfgenoegzaam proza opsluit, maar ook de meer verhevene schoonheid van andere streken leert kennen en waarderen.