Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/236

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
214
HET LANDSCHAP.

sauvages, au centre duquel croissait à l'abri des vents un arbre domestique chargé de fruits. Là était une moisson, ici un verger. Par cet avenue on apercevait les maisons; par cet autre les sommets inaccessibles de la montagne."

Vooral de invloed der jaargetijden en van de luchtsgesteldheid, die voor den landbouw van zoo veel gewigt is, doet zich in het idyllische landschap gelden. Het zachte groen der lente, de donkere volle tinten van den zomer, de veelkleurige herfst en de vale winter hebben hier grooter beteekenis dan in het woeste gebied der natuur. De rozenroode gloed, waarin de besneeuwde toppen der bergen bij het morgen- en avondlicht schitteren, de digte nevel, die hun voet onzigtbaar maakt, het blaauwe verschiet in de vlakte, het gezang der vogelen en het gegons der bijen, dat alles maakt oneindig dieper indruk, wanneer menschelijke woningen zich daarbij vertoonen en wij akkers, weiden en boomgaarden zien. Eene zachte overeenstemming heeft dan den mensch aan de natuur en de natuur aan den mensch verbonden.

Maar de natuur is een trouwelooze bondgenoot en vergeet niet ligt de vernederingen, die haar zijn aangedaan, door de diensten, welke de mensch, in zijn arbeid, van haar heeft geëischt. Zij tracht zich te wreken door overstroomingen, bergvallen, aardbevingen, vulkanen en stormen, — en de liefelijke idylle wordt droevig gestoord. Maar de mensch heeft meer en meer zijne krachten leeren kennen en gaat moedig en onbezweken met zijn arbeid voort. Nu hij zijn bondgenoot begint te wantrouwen, wordt hij sterker dan ooit. Hij maakt dijken tegen de zee en droogt meren en moerassen uit tot vruchtbaar land. Hij legt effene wegen door de ontoegankelijkste bergstreken, hij door boort de dikste rotsen en overschrijdt de breede rivieren met zijne vermetele bruggen. Hij bant de natuurverschijnselen in hunnen kring of maakt ze onschadelijk. Hij stelt zich gewapend tegenover hen om hen bij elken aanval met de telkens vermeerderende wonderen van zijn vernuft telkens dieper te vernederen. Het bondgenootschap is verbroken, en de mensch is nu de heerscher en spot met de vruchtelooze woede, waarmede de natuur, als een koppig lastdier, het gareel wil vernielen.

Allengs heeft zich deze periode ontwikkeld en met haren vooruit-