Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/24

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
4
KLEUREN.

Bij de volmaakte klaarblijkelijkheid dezer grondstelling moet het iedereen verwonderen, dat er zooveel eeuwen zijn verloopen voor men ze algemeen als geldig aannam. En toch is dit zoo, en het denkbeeld der oude wijsgeeren, die in meer of min klare bewoordingen van het oog spraken als naar de voorwerpen tastend, heeft slechts zeer langzaam en trapsgewijze voor het juistere begrip plaats gemaakt. Zelfs bij göthe vindt men tot in zijne jongste geschriften nog sporen daarvan en van de begripsverwarring, die noodzakelijk daardoor ontstaan moet en die dan ook waarschijnlijk wel de hoofdoorzaak is van de vreemdsoortige gevolgtrekkingen, die hij uit overigens volkomen ware en dikwijls zelfs in hun geheel waargenomen feiten heeft afgeleid. Het oog toch neemt bij hem een werkzaam deel in het zien niet alleen, maar ook in het voortbrengen der kleuren, waarmede het de voorwerpen getooid ziet.

Het ontstaan dier kleuren behoeft evenwel niet op zulk eene gewrongene wijze verklaard te worden. Wanneer men slechts niet te ver wil gaan in die verklaring, wanneer men door het geven daarvan niets anders verstaat dan het terugvoeren der natuurverschijnselen tot ééne bepaalde wet, die den naam van natuurwet mag dragen, om dat er niets gebeurt, dus voor ons gebeuren kan, wat met haar in strijd is, dan kan men zeggen, dat het verklaard is door newton, op eene wijze, die aan duidelijkheid en klaarheid niets te wenschen overlaat.

Die verklaring volgt namelijk regtstreeks uit newtons's bekende hoofdproefneming. Gesteld men hebbe in den van buiten door de zon beschenen wand van een overigens geheel voor het licht afgesloten vertrek eene opening gemaakt, waardoor het zonlicht heen dringt, dan zal die opening zich op een scherm, dat men in het donkere vertrek daarachter houdt, afbeelden als eene helder verlichte plek, in gedaante en grootte aan de opening—althans wanneer men deze niet al te klein heeft genomen—gelijk. Maar geheel iets anders geschiedt, als men het licht, voor dat het 't scherm treft, op geschikte wijze laat gaan door een doorschijnend ligchaam, dat door twee niet evenwijdige vlakken is begrensd, b.v. door een zoogenaamd prisma van glas. Dan moet men ten eerste het scherm op