Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/26

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
6
KLEUREN.

door eene wijziging, die het licht in het prisma ondergaat. En die wijziging is niets anders dan eene scheiding van wat in het witte licht vereenigd aanwezig was. Er geschiedt niets anders dan dit, geene blijvende verandering hoegenaamd. Het gemakkelijkst ziet men dit bewezen, door achter het prisma, dat men bezigt, een tweede, aan het eerste in alle opzigten gelijk, zoo te houden, dat het licht, als het alleen door dit tweede ging, daardoor in juist tegenovergestelde rigting van zijnen weg zou afgebragt worden, dus met den scherpen kant naar beneden indien die van het eerste, als in de figuur, naar boven is gerigt. Wat het eene dan heeft gescheiden vereenigt het andere weder, en achter dit tweede prisma vindt men dus weder wit licht. Op nog velerlei andere wijzen kan men deze hereeniging van het eens gescheidene teweegbrengen; naar newton's aanwijzingen kan men deze en de voorgaande proefnemingen op duizenderlei wijzen veranderen, en nooit zal men tot uitkomsten geraken, die, wel begrepen, -den grooten regel niet bevestigen: in het witte licht is de bron van alle kleur; alle kleurgevend licht is in het witte bevat. "Alle" kleur, want er is er geene bekend, die niet in haren hoogsten glans en zuiverheid in het prismatisch beeld wordt gevonden.

Maar op welke wijze, zou men kunnen vragen, ontstaan dan de kleuren zonder lichtbreking, zonder prisma?

Zoo als reeds uit de proefneming met het kleurenbeeld blijkt, vertoont zich eene witte oppervlakte rood of groen of blaauw, kortom in elke kleur, als er roode, groene of blaauwe of anders gekleurde lichtstralen op vallen. Eene witte oppervlakte kaatst dus alle stralen even sterk terug, juist daarom ook vertoont zij zich wit, als zij door wit licht, dat is door een mengsel van alle kleuren wordt beschenen. Maar als men het kleurenbeeld op eene gekleurde oppervlakte opvangt, b.v. op eene roode—hoe helderder, zuiverder rood deze kleur is, des te duidelijker valt de uitkomst in 't oog—dan ziet men iets zeer opmerkelijks. Het rood van dit kleurenbeeld is daarop volkomen duidelijk zigtbaar, het oranje ook nog eenigzins, maar op de plaats waar het geel, het groen, het blaauw en het violet op een wit vlak zigtbaar zouden zijn, is op het rood geen spoor van licht te erkennen. Met anders gekleurde oppervlakten vertoont zich, gewij-