Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/30

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
10
KLEUREN.

ten opgang, het werd, ja, van vele zijden tegengesproken, maar nog veel meer toegejuicht en gevolgd. Zulk een opgang moet iedereen, die het boek kent, onbegrijpelijk voorkomen, wanneer hij niet twee omstandigheden in aanmerking neemt, die daarvan, zoo niet de eenigste, dan toch zeker de voornaamste oorzaken waren. De eerste ligt in den schrijver zelven: deze had, gelijk uit alles blijkt, niet het minste begrip van wiskunde. Daardoor was het hem onmogelijk om de kracht van newton's volkomen mathematischen ideëngang te bevatten en nog veel meer om dien grooten man in klaarheid van denkbeelden en streng logische ontwikkeling daarvan te evenaren; maar bij gewone lezers, die in dit opzigt niet boven hem stonden, was hem dit eer vóór-, dan nadeelig. Die losheid van stijl, die gemakkelijke en vloeijende periodenbouw, die aangename afwisseling van mededeeling en betoog, waarop een man van grondige kennis zich meestal met eenige inspanning moet toeleggen, als hij zijne geschriften aanlokkelijk wenscht te maken voor eenen grooten kring van lezers, waren aan göthe van natuur eigen en zijn onderwerp had evenmin als zijne denkbeelden iets, dat hem daarvan zou hebben kunnen doen afwijken. Hij kon niet dor zijn, omdat hij niet grondig was; hij was bij uitnemendheid populair, niet omdat hij dit wilde zijn, maar omdat hij niet anders wezen kon. Maar dit alles, — ook zelfs wanneer men daarbij in aanmerking neemt, dat de strekking van het boek bijna doorgaand polemisch is en de schrijver dus telkens aanleiding vindt om zijn vernuft te doen schitteren en voor zijne lezers vermakelijk te zijn, — kan wel verklaren, dat zijn boek met graagte werd ontvangen en door velen gelezen, maar niet, dat het zelfs bij sommige mannen van het vak, bij natuurkundigen, indruk maakte en gezag verkreeg. Daarvan was nog iets anders de oorzaak en wel dit: de uitgave geschiedde in eenen tijd, toen niet newton's theorie aangaande het ontstaan der kleuren, maar wel diens hypothese aangaande den aard en het wezen van het licht door den eenen natuurkundige na den anderen werd opge-

    gebrek ten minste eenigzins te gemoet te komen, is aan het slot van dit opstel het kort begrip van die theorie getrouw vertaald opgenomen, gelijk göthe dit zelf in zijne "Nachtrüge" heeft gegeven.