op die van ons zonnestelsel gesteld is. Uit hetgeen door haar met onbetwistbare zekerheid is waargenomen en uit de gevolgtrekkingen, tot welke die waarnemingen aanleiding hebben gegeven, is het haar mogelijk althans eenigermate een denkbeeld te geven aangaande de natuurlijke gesteldheid van de ligchamen van ons zonnestelsel.
Wij zijn voornemens om in eene reeks van opstellen, die, als wij dit eerste uitzonderen, meestal van kleinen omvang zullen zijn, aan de lezers van het Album der Natuur mede te deelen, wat naar den tegenwoordigen stand der sterrekundige wetenschap betreffende dit onderwerp met eenige waarschijnlijkheid kan worden opgemaakt. Wij zullen daarbij aanvangen met het middelpunt van ons zonnestelsel en van daar uitgaande den natuurlijken toestand der planeten-ligchamen naar rangorde van hunnen afstand van dit middelpunt nader onderzoeken.
I.
DE ZON.
Geen hemelligchaam is zeker voor ons belangrijker dan de zon, het middelpunt, rondom hetwelk alle planeten, kometen en alle andere ligchamen, die tot ons zonnestelsel behooren, zich in vaste banen bewegen, de bron van licht en warmte tot aan de uiterste grenzen van haar gebied. Wij zien hare vurige schijf elken morgen boven onzen horizon verrijzen. Wij zien haar elken dag zich in een cirkelboog aan den hemel verheffen, totdat zij haar hoogste toppunt heeft bereikt en dan weder nederdalen, totdat zij beneden onzen horizon verdwijnt. Wij zien haar jaar op jaar dienzelfden weg betreden en de afwisseling van dag en nacht en de opvolging der jaargetijden regelen. Maar wat is dan toch die lichtende schijf, die als eene magtige koningin in dit gedeelte des heelals haren heerscherstaf zwaait, en al die planeten en kometen in hare loopbanen met vasten teugel bestuurt? Wat is zij, die licht- en warmtebron, die hier op aarde het geheele natuurleven in stand houdt, zoodat hier zonder haar een eeuwige dood zoude heerschen? Wij zien haar, zooals zij zich op eenen afstand van bijna 21 millioenen mijlen aan ons voordoet, als een vuurbol van