om de zonnevlek van lieverlede weder te doen verdwijnen door de op die plaats herstelde vulkanische werking der zon. Beschouwen wij het zonnelicht als het produkt van eene onafgebrokene vulkanische werkzaamheid, dan geven de zonnefakkels ons de plaats aan, waar die werkingen in verhoogde kracht plaats vinden, de zonnevlekken, waar zij voor een tijdlang rusten en de graauwkleurige vlekken, waar de vulkanische werkzaamheid met stilstand dier werkzaamheid in meer beperkte ruimte afwisselt.
De uitstekende randen, die men bij totale verduisteringen aan den rand van de zonneschijf waarneemt, zijn zeker niet anders dan geheele groepen van vulkanische bergketens, die zich over uitgestrektheden van duizende mijlen uitbreiden. Als deze in scherp profiel aan den zonnerand worden waargenomen, vertoonen zij zich als oneffene, uitstekende en gekartelde zoomen; worden zij daarentegen op de schijf zelve waargenomen, dan vertoonen zij zich als zonnefakkelen door het sterker licht, dat er van afstraalt.
Nu heeft men opgemerkt, dat deze uitstekende randen, die bij totale zonsverduistering zijn waargenomen, eene breedte hebben van l½ tot 2 minuten. Dit zoude derhalve, zoo wij ze voor zonnevulkanen houden, aan hen eene hoogte van 12000 mijlen geven. En is nu zulk eene hoogte denkbaar? De natuurkunde heeft in den laatsten tijd meer en meer doen uitkomen, dat de middelpuntschuwende of tangentiaalkracht, met welke hemelligchamen in de ruimte worden voortgedreven, niet geheel van het toeval afhangt. Hoe grooter de kracht is, met welke zij zieh om hunne as bewegen, des te grooter zal ook de kracht zijn, met welke zij enkele deelen boven hunne oppervlakte omhoog werpen. Nu is het uit waarnemingen, op zonnevlekken gedaan, gebleken, dat de zon zich in nagenoeg 25} dagen om hare as wentelt. Als wij nu den grooten omvang der zon vergelijken met dien der aarde, dan volgt daaruit eene veel grootere snelheid voor ieder punt van den zonneaequator, dan op onzen aardbol wordt waargenomen. Als de snelheid op den zonneaequator met die, welke op onze aarde aan den aequator plaats heeft, zou overeenkomen, zoude de zon 100 dagen tot eene omwenteling om hare as noodig hebben; en de aarde zoude, als zij op haren aequator dezelfde snelheid had als op