schoot te ontvangen, Zoo werd zij eindelijk, na eene reeks van levensvormen te zijn doorgegaan, de woonplaats van ons geslacht.
Zal dat ook de toekomst van het zonnegesternte zijn? Zal eens haar glans worden uitgedoofd? Zal zij eens ophouden de bron van licht en warmte en dus de voedster van alle leven te zijn voor de planetenbollen, die om haar zweven? Al bezit volgens ALTHANS de zon nog eene temperatuur van 78103° C. op hare oppervlakte, die temperatuur moet voortdurend door onophoudelijk warmteverlies in de ruimte afnemen. Volgens de berekening van dienzelfden geleerde zoude na verloop van 100,000 jaren hare warmte reeds zoo ver zijn afgekoeld en de omvang harer donkere vlekken zoo zijn toegenomen, dat zij nog alleen als eene veranderlijke ster aan den hemel zoude schijnen. Nog 90000 jaren verder zou hare warmte tot 2000° C, gedaald zijn en bij die temperatuur zou haar licht voor ons reeds zijn uitgedoofd. Bleef hare warmte in dezelfde verhouding afnemen, dan zoude na nog 4750 jaren de temperatuur op hare oppervlakte tot 100° C, het punt van kokend water, zijn gedaald. Zij zou dan even als de aarde met een vaste schaal bekleed zijn; haar atmospheer zoude inkrimpen, dampen zouden nederslaan, zeeën en rivieren zich vormen, en de zon welligt geschikt zijn organisch leven op hare oppervlakte te ontvangen. Maar geen licht, geene warmte zou van haar meer uitstroomen. Hare ontwikkeling zou, al was het eerst na 200,000 jaren, de vernietiging van alle leven op onze aarde noodzalijk na zich slepen.
Is dat de toekomst der zon? is dat de toekomst, die zij onzen aardbol bereidt? Wij weten het niet, omdat wij niet weten, door welke middelen het warmteverlies door afstraling in de ruimte in het ingewand van dien onmetelijken vuurbol wordt vergoed en hersteld. Laugel meent wel, daf dit geschiedt door meteoorsteenen, die den lichtgevenden ring van het zodiakaal licht uitmaken en die, als zij binnen den kring van den gloeijenden zonnedampkring geraken, tot smelthitte gebragt, zich in het zonneligchaam storten en daardoor derzelver warmte voeden zouden. Eene zonderlinge voorstelling! Door zulke meteoorsteenen zou immers de warmtegraad van het zonneligchaam nooit verhoogd kunnen worden, omdat zij al hunne warmte