van de zon zelve ontvangen en dus de som der zonnewarmte niet vermeerderen. Wel zou zich daardoor laten verklaren, dat de inkrimping van het zonneligchaam door bestendig warmteverlies opgewogen werd door de toevoeging van nieuwe ligchamen, maar niet, dat het warmteverlies zelve daardoor zou vergoed worden.
Welligt zullen nog duizende jaren moeten voorbijgaan, eer wij met zekerheid eene afneming der zonnetemperatuur en eene inkrimping van haar ligchaam kunnen waarnemen. Maar al ware het ook, dat men na 2000 jaren met zekerheid den tijd kon berekenen, waarop het licht der zon voor onze aarde zal zijn uitgedoofd en onze aarde zal hebben opgehouden eene woonplaats voor redelijke wezens te zijn, wij twijfelen niet, of zij zal dan ook hare roeping vervuld en het doel bereikt hebben, waartoe de eeuwige wijsheid haar bestemde.