Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/37

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
17
KLEUREN.

spleet geplaatst is, dan ziet men een zeer flaauw kleurenbeeld, waarin althans geene enkele streep is te onderkennen. Maar eene ongeloofelijk kleine hoeveelheid van eenige stof, die soda bevat, met die vlam in aanraking gebragt, is toereikend om in het kleurenbeeld, wat B. en K, noemen ein heftiges Aufblitzen der goudgele streep te doen waarnemen. Om althans bij benadering te kunnen bepalen, hoe weinig van zulk eene stof wel toereikend was om dit te doen plaats hebben, van hoe gering eene hoeveelheid daarvan dus de aanwezigheid nog met zekerheid kon erkend worden, verspreidden zij door het geheele vertrek, waar zij arbeidden, op eene wijze, welker verklaring te omslagtig zou zijn om ze hier te beschrijven, plotseling wat men zou kunnen noemen den damp van slechts drie duizendste deelen van een wigtje keukenzout. Op hetzelfde oogenblik dat dit geschiedde, vertoonde zich met kracht de natriumstreep in het kleurenbeeld. Zij berekenden hieruit, dat op deze wijze de aanwezigheid van een driemillioenste deel van het duizendste van een wigtje soda in eenig ligchaam nog met zekerheid kon erkend worden. Potasch-verbindingen, op dergelijke wijze in eene vlam gebragt, geven twee roode strepen, die met de frauenhofersche A en B naauwkeurig in plaats overeenstemmen. Een millioenste van een wigtje van een potaschzout kan daardoor nog aangetoond worden. Bijna even fabelachtig kleine hoeveelheden van andere stoffen, van kalk, van Baryum, van ijzer enz. kunnen op dezelfde wijze worden opgespoord.

Eene menigte van stoffen van geheel of gedeeltelijk bekende of ook wel van onbekende scheikundige zamenstelling zijn door B. en K. onderworpen aan hunne spectraal-analyse (spectraal, van spectrum, den gewonen wetenschappelijken naam voor het prismatisch kleurenbeeld). Daarbij is de nieuwe magt, welke door deze onderzoekingswijze aan de scheikunde gegeven is, ten duidelijkste gebleken. Zij hebben daardoor namelijk twee nieuwe metalen ontdekt, wier aanwezen, omdat zij, zoover men weet, overal slechts in geringe hoeveelheden voorkomen, wel aan elke andere ontleding zou ontsnapt zijn. Zij hebben deze Rubidium en Caesium genoemd. Toen zij namelijk een druppel der moederloog van het Dürckheimer mineraalwater, waaruit reeds door bekende middelen de daarin in de grootste hoe-

1862.
2