Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/424

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
18
ALBUM DER NATUUR.

het verdwenen koolzuurgas; bij sommige planten, b.v. bij den Oleander, den Perzik, den Dennenboom, overtrof de eerste het laatste een weinig,in de meeste andere gevallen, b.v. bij de Syringe, den Wilg, den Eik, den Wijnstok, de Haver, enz., bleef de hoeveelheid van het vrij geworden zuurstofgas iets beneden het volume van het verdwenen koolzuurgas. Wanneer men een gemiddelde trekt uit al de uitkomsten, verkregen met negentien verschillende soorten van planten, dan treden voor 100 kubiek centimeters koolzuurgas 97,2 kub. centim. zuurstofgas in de plaats.

Steeds blijft er echter eene kleine hoeveelheid gas over, dat noch door potasch, noch door brandenden phosphorus, noch door pyrogalluszuur verdwijnt, en gemiddeld 1 proc. van het ontwikkelde gas bedraagt. Boussingault bevond echter, dat ook zelfs deze geringe hoeveelheid geen stikstofgas is, maar een mengsel, bestaande uit eene betrekkelijk aanzienlijke hoeveelheid kooloxyd en eene geringere hoeveelheid eerste koolwaterstof. Deze beide gassen ontwikkelen zich alleen onder den invloed der zonnestralen. B. meent, dat de ontwikkeling dezer beide gassen, waarvan het eerste voor de gezondheid bepaald schadelijk is, bewijst, dat de sedert Priestley gangbare stelling, dat de werking der groene plantendeelen de lucht voor de ademhaling van menschen en dieren zoude verbeteren, daardoor zeer beperkt wordt, en eindigt met de vraag: of men in de ontwikkeling van dit gas niet eene der oorzaken van de ongezondheid van moerassige streken mag vermoeden?

Ref. mag hier echter de opmerking niet weerhouden, dat hem door de proeven van B., genomen met afgesneden bladeren onder water geplaatst, nog geenszins met zekerheid bewezen schijnt, dat dezelfde bladeren nog zamenhangende met de plant, zoo als zij in de natuur voorkomen, ook kooloxyd en koolwaterstof zouden ontwikkelen.

 

Een merkwaardig schimmelplantje. — In 1784 ontdekte de Mecklenburgsche natuuronderzoeker julius tode op de uitwerpselen van koeijen en andere dieren een schimmelplantje, waaraan hij den naam van Pilobolus gaf, en hetwelk zich onderscheidt door de zonderlinge eigenschap, dat de sporangiën met groote kracht worden weggeworpen en verstrooid.

Dit plantje heeft thans het onderwerp uitgemaakt van een vernieuwd onderzoek door den heer e. coemans, en in de zitting van den 6den Julij j.l. der Belgische akademie is daarvan een verslag gegeven door den hoogleeraar spring, (l'Institut, 1861, p. 339). De hoofdinhoud van dit verslag is het volgende.

De Pilobolus is een plantje, dat zich, onder de gedaante van kristalheldere koralen of parelen, gedurende den nacht aan de oppervlakte der excrementen