Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/425

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
19
WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

ontwikkelt. Op elke parel ontstaat een zwart stipje, dat niets anders is dan het sporangium. Reeds tusschen 8 en 10 uren, wanneer de zon eenige kracht heeft verkregen, barst de eene parel voor en de andere na, en de sporangiën worden ver weg geworpen. Dit geschiedt zelfs met een zeker geluid, en deze geluiden volgen elkander op als in een twee-gelederenvuur. De afstand, waartoe de sporangiën geworpen worden, bedraagt meer dan 41 Ned. el, dat is 500 maal de hoogte van het plantje zelf.

De heer C, zoekt de oorzaak van dit zonderling verschijnsel daarin, dat de cellen, welke de sporangiën dragen, zich gedurende haren nachtelijken groei met sap overvuld hebben, en dat hare wanden, door de zonnewarmte geprikkeld, zich met kracht zamentrekken, waardoor de cel barst en de inhoud uitgeworpen wordt.

De vruchtbaarheid van dit plantje is verbazend. De heer C. heeft berekend, dat een enkel voorwerp binnen drie maanden eenendertig duizend millioenen vruchtbare sporidiën had voortgebragt. Deze sporidiën kunnen echter alleen in de maag en het verdere darmkanaal van dieren, die zich met de planten der weide, waarop zij verstrooid zijn, tot kieming komen. C. schrijft dit vooral aan den invloed der dierlijke warmte toe.

Overigens geschiedt de kieming nog op tweederlei wijze, eene van welke aan spring aanleiding gaf om daarin eene soort van conjugatie te zien en bij die gelegenheid tevens mededeeling te doen van eenige waarnemingen over een dergelijk verschijnsel, reeds in 1852 door hem bij andere schimmels waargenomen en hetwelk hij desgelijks als eene conjugatie meende te moeten beschouwen.

 

Nieuwe soort van kasuaris. — In het jongst verschenen XXIIIste Deel, aflev. I-III, bl. 42, van het Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indie heeft de heer h. von rosenberg eene door afbeeldingen opgehelderde beschrijving gegeven van den kasuaris van Nieuw-Guinea, waarvan hij het geluk had, tijdens zijn verblijf aan de Westkust van het eiland Salawatti, een oud mannetje te bekomen, dat eene hoogte van 1,45 Ned. el had.

Vroeger meende men, dat de kasuaris van Nieuw-Guinea en die der Moluksche eilanden (Casuarius galeatus) tot dezelfde soort behoorden. De heer v. R. heeft thans aangetoond, dat beide vogels, hoewel in algemeenen habitus overeenstemmende, toch te zeer verschillen om er geene onderscheiden soorten in te erkennen. Hij heeft aan de Nieuw Guineasche soort den naam van Casuarius Kaupii gegeven. Uit onderstaande vergelijking blijken de hoofdpunten van verschil met den verwanten Casuarius galeatus.