Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/441

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
35
WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

en gaat vervolgens in bleek groen over. Met eene oplossing van quinine neemt de tint merkbaar af in de nabijheid van het kookpunt. In beide gevallen keert, bij bekoeling, de oorspronkelijke tint wederom terug. (l'Institut, 1862, p. 48).

 

Nieuw reptiel uit de steenkolen-formatie. — Door een student van Yale Collegen, de heer o.c. marsh werden in de koolformatie van the Joggings, in Nova Scotia, twee wervels gevonden, waaromtrent agassiz het volgende schrijft aan silleman, den redacteur van het American Journal of Science and arts, 1862. Jan., p. 188.

...."Ik heb nimmer in het ligchaam van eenen wervel zulke kenmerken vereenigd gevonden, als in deze het geval is. Op het eerste gezigt zoude men hen houden voor wervels van eenen Ichthyosaurus; doch een naauwkeuriger onderzoek doet weldra eene zonderlinge insnijding (notch) in het ligchaam van den wervel ontwaren, zooals ik er nimmer een bij reptielen gezien heb, hoewel dit kenmerk bij visschen gemeen is. Wij hebben hier zonder twijfel eene grootere toenadering tot eene synthesis tusschen visschen en reptiliën dan nog immer is waargenomen, enz."

 

Polaire bolletjes der eijeren. — Reeds was door onderscheidene waarnemers, die zich met de ontwikkelingsgeschiedenis der dieren hebben bezig gehouden, melding gemaakt van het verschijnen van een doorschijnend bolletje ter zijde der embryo, maar zonder daaraan verder eenige beteekenis te hechten. Ch. robin heeft dit punt nader onderzocht en volgens hem zoude dit een algemeen verschijnsel zijn, hetwelk in de eijeren van alle dieren de klieving van den dooijer vooraf gaat. Daar deze bolletjes ontstaan op het punt, vanwaar vervolgens de klieving uitgaat, heeft hij er den naam van "polaire bolletjes" aan gegeven. Hun getal kan op een zeker tijdperk, bij onderscheidene dieren, van twee tot vier bedragen. Zij zijn sterk lichtbrekend, en bestaan uit eene eiwit-zelfstandigheid. De wijze van hun ontstaan, onder het oog des waarnemers, is die door knopvorming uit de doorschijnende zelfstandigheid van den dooijer. Later vereenigen zich de twee of vier bolletjes weder tot een enkel. Wanneer vervolgens door de klieving de kiem of het kiemvlies (blastoderma) ontstaan is, dan blijft het polaire bolletje ter zijde daarvan als een vreemd ligchaampje. R. wil echter ontdekt hebben, dat er dieren zijn, bij welke de dooijer zich niet klieft. Hij nam zulks waar aan de eijeren der muggen. Bij dezen zouden alle de cellen van het blastoderma door knopvorming ontstaan, op gelijke wijze als de polaire bolletjes. (Compt. rendus, 1862. LIV, p. 112 en 150).